Dit overzicht meer dan dat wil het niet zijn kan ons
eenigszins oriënteeren en tot gids zijn in de enorme
hoeveelheid publicaties en prenten, die in de eeuw zijn
verschenen. Wij overdrijven niet, als wij, alles tezamen
genomen, verklaren dat de kunstlievende Nederlander
telken jare met eenige nieuwe boeken over deze onder
werpen werd verrast.
Wat ons in deze afbeeldingen treft, is de veranderde
visie op stad en lande. Waar de 17de eeuwer het accent,
hoe luisterrijk zij ook hun onderwerpen wisten te stof-
feeren, toch altijd op het gebouw hebben gelegd en dit
als het voornaamste onderdeel van hun compositie heb
ben beschouwd, is bij den 18de eeuwschen kunstenaar
de stad temidden van de landouwen afgebeeld, het ge
bouw omringd door groenende hoornen. Het buitenleven
was in die mate in trek, dat ook de bewoonde stad zoo
veel mogelijk in den geest van het buiten getransfor
meerd werd.
„De stadt, bij wijlen, watertant
na buitenlucht, en geur van 't lant
verzuchtte reeds in 1729 de dichter J. B. Wellekens.
Waar het eenigszins mogelijk was, werden beplantingen
binnen de bebouwde kom aangelegd, werden langs de
grachten hoornen geplaatst, lommerrijke lanen en wan
delwegen ontworpen kortom het arcadisch en idyl
lisch leven, dat men zich zoo gaarne wenschte, werd
zooveel mogelijk ook binnen de walmuren gerealiseerd.
De stad, het dorp zag men niet meer als een zelfstandig
verschijnen, maar als een onderdeel van het landschap
en ook dat werd niet meer gezien zonder de lyriek van
de oude herderszangen. Het was niet zoozeer de natuur
op zich, die den 18de eeuwer bekoorde, maar het land
leven. De lijfdichter van velen uit dien tijd, Hubert.
Poot, had hun ongestild verlangen uitgezongen in zijn
„Akkerleven": „Hoe genoeglijk rolt het leven des ge-
rusten landmans heen, Die zijn zalich lot, hoe kleen,
96