constructie". „Dus," concludeerden velen, „weg met
sleur, met traditie, met „vorm"gevingopnieuw be
ginnen; zakelijk, koel, verstandelijk en functioneel
bouwen kan ons alleen uit de „impasse" redden. De
groote Franschman heeft het zeker niet zoo bedoeld,
en gelukkig is dat ook door velen begrepen. De aan
bidders van het nieuwe om het nieuwe hebben zich
zelf overleefddat ligt voor de hand, want toen ze
opnieuw begonnen en de traditie alle waarde ontzeg
den, was de eenige consequentie, die ze te aanvaarden
kregen, dat hun werk ook voor de toekomst zonder
waarde zou blijken. Anderen, vrij geworden van een
valsch, romantisch vormschema, zochten nieuwe vor
men, zoowel streng geometrisch als totaal vrije, die
blijk geven van al dat zoeken in „gezochtheid", die
karakteristiek is voor hun werk. Dit eenzijdig forma
lisme, al was het dan „vrij", moest ook doodloopen,
omdat ook hier eenzijdig gewerkt werd. Hun werk is
als dat van den diamantslijper, die alleen maar slijpt
aan één van de vele facetten van een flonkerenden
diamant. Dat geschiedt niet ongestraft.
In de boerderijen is er anders gewerkt. Ik weet wel,
dat het geen voorbeelden zijn van schoone bouwkunst,
maar zijn ze niet schoon gebouwd? Is de rangorde
van de dingen niet schoon uitgedrukt? De stallen en
de bergruimten zijn minder geperfectioneerd, grover
afgewerkt dan de woningen. Een woonhuis is meer
dan een schuur, al is het minder dan een kerk. Dat
heeft in onze plattelandsbouwkunst zoo'n gave uit
drukking gevonden. De boerderijen liggen verspreid,
minder pretentieus dan het raadhuis. De vormgeving
is goed, maar veel bescheidener dan de dorpskerkjes.
Zoo is ook in het kleine gewerkt. De stalraampjes zijn
klein, de vensters van het woongedeelte groot en van
luiken voorzien. De schuurdeur is forsch en draait
86