HOOFDSTUK VIII TEN BESLUITE E r is nog nooit een tijd geweest, waarin zooveel over kunst is gesproken en geschreven als in de jaren, die vlak achter ons liggen en nog nooit heeft onze samen leving zooveel schoonheid ontbeerd als in die tijden. Schoonheid is altijd een onderwerp geweest, dat de belangstelling had van geleerden en kunstenaars, waar bij hun studie zich bijna altijd richt op formeele kwes ties. Cultuur-historici zijn het daarom nooit met elkaar eens of de theoretici de vaste wetten opstelden voor een bloeitijdperk, of later, in den nabloei, als de vorm ging verstarren, hun stijlgrondslagen vastlegden. In de bloeitijdperken zelf is hun activiteit gering en nu eens zullen zij zich hebben vastgeklampt aan het verleden, dan weer zullen zij den vooruitgang hebben gesti muleerd. Datzelfde doen de woordvoerders van de kunstrichtin gen waarmee we tegenwoordig opgescheept zitten ook, maar toch is er een groot verschil. Altijd was het werk formeel, de vormvraagstukken werden behandeld in een reeks wenken en raadgevingen, ja zelfs als voor beeldenboeken, zooals het prachtige ornamentboek van Vredeman de Vries. Nu is het anders. Onze huidige kunst is vrij, niet gebonden aan een vasten vorm. Daarom kan er niet getheoretiseerd worden op of over één of andere vormbasis en zoekt men niet het for meele, maar het fundamenteele van de schoonheid te ontdekken. Niet de vorm als zoodanig, maar het we zen, de essentie van de kunst is het onderwerp van de huidige schoonheidsbeschouwingen. Dat de kunste naars het daarover zelf niet eens zijn, worden we ge waar, als we de veelsoortige uitingen zien, die ons in musea, concertzalen, bibliotheken en langs de straat 84

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 95