woongedeelte van deze boerderij dekt beter ons begrip
woning, dan de rij vertrekjes uit de kleine boerderij,
maar de hoofdindeeling blijft ook hier gehandhaafd.
Drie ruimten, door rechte bouwmuren gescheiden is
het inheemsche systeem. In het hier geteekende voor
beeld zijn die ruimten door tusschenmuurtjes onder
verdeeld, zoodat er een streven naar een wooncentrum
op te merken is, maar dit is nog maar zeer eenvoudig
in vergelijking met de ontwikkeling van het dwarse
huis van sommige Saksische boerderijen.
De koestal ligt natuurlijk achter het woonhuis, in den
hoofdvleugel. Veelal is het een enkel of dubbelrijïge
dwarsstal, maar ook wel langsstallen. De overige be
drijfsruimten zijn vrij willekeurig over de vleugels ver
deeld. Wel zijn de tasruimten gescheiden van de var
kensstallen of wagenloodsen, maar nu eens worden ze
in dezen, dan weer in dien vleugel ondergebracht. Hun
groepeering is niet ontstaan uit bewust gewilde com
municatiemogelijkheden, en zoo deze al aanwezig zijn,
is dat meer het gevolg van toevallige omstandigheden.
De eenheid, die uit deze hoeven spreekt, is hun cen
trale bouw rond de binnenplaats en niet de onderlinge
samenhang van de ruimten, zooals bij het Friesche en
Saksische type.
Is dit alles voldoende om van een Romeinsch type
te spreken? Een vierkante binnenplaats is zeker Ro
meinsch. We vinden haar ook langs den Rijn en in
midden-Duitschland evenals op de Belgische kempen.
Daar is Romeinsche invloed wel mogelijk. Maar is de
binnenplaats alleen maar typisch Romeinsch? In De
nemarken en Noorwegen zijn hoevetypen inheemsch,
die ook dezen vorm vertoonen!
Wel is aan te nemen, dat de Romeinen invloed gehad
hebben op de bouwwijze van de Limburgsche boerde
rijen, maar of deze zoo groot geweest is, dat men van
76