ren, maar integendeel, dikwijls bekoren, is wel een
duidelijk bewijs voor de volkomen vormbeheersching.
De groengrijze tinten van de mosbegroeiïng op het
dak en de sobere kleuren van het verfwerk geven er
een rustig geelgrijzen toon, die zoo wonderwel harmo
nieert met de Brabantsche sfeer.
De vensters zijn groot en het kozijnhout stevig, als
overal elders in onze boerenarchitectuur. Versiering is
aan deze boerderijen niet veel te vinden; een enkel
bovenlichtje met een speelsch motiefje, een aardige
baksteenvulling onder een blindboogje, of een uitge
zaagd hartje in de vensterluiken is alle vreemde
schoonheid, die aan deze gebouwen wordt toegevoegd,
Een enkel bijgebouwtje, geholpen door een goed ge
plaatste begroeiing, legt de boerderij vast in het land
schap. Het groote bouwlichaam ligt haast altijd in
direct verband met de wegen. Nu eens evenwijdig er
mee, dan weer loodrecht erop, maar soms lijkt het of
er uit een reuze peperbus wat boerderijen over het
landschap zijn uitgestrooid. Dan liggen ze kris en kras
door elkaar, zonder dat eenig onderling verband te
vinden schijnt. Het zou te gewaagd zijn om hier alleen
maar van toeval te spreken. Er moeten factoren te
vinden zijn waarom deze of gene boerderij juist zoo
in het landschap is gelegd. Dikwijls is dan de oplossing
te vinden in de plaats van het dorpscentrum en de
erbij behoorende kerk, zooals in Eersel (fig. n). Het
is een prachtig dorpje, gegroeid aan het kruispunt van
twee wegen. Noem het lintbebouwingdan is het toch
in een vorm, die ons direct verzoent door haar aan
trekkelijke schoonheid. De groote weg verwijdt zich en
is rijk met boomen beplant. Het raadhuis, een oud
kapelletje, staat juist naast het belangrijkste punt, in
het breedste gedeelte. De wegkruising zelf is gaaf op
gelost, niet star recht getrokken, maar even afgesloten
door een kleine verschuiving. Het pleintje vernauwt
57