derij is een centraalbouw. Rondom de groote tasruimte
liggen alle nevenruimten in een gesloten kringvooral
bij de stjelp spreekt dat sterk. Het gebouw is in zich
zelf gesloten, louter rust. Het Saksische huis is sterk
dynamisch. De groote middendeel, rhythmisch inge
deeld door de dubbele rij steunpunten, richt den be
zoeker van zelf naar het woongedeelte.
De hoofdruimte en de groepeering van de nevenruim
ten is gericht. Tenslotte zijn dat de twee soorten waar
in wij alle ruimten en iedere ruimtegroepeering kun
nen herleiden. Beweging en rust, in een schoone afwis
seling, zijn de voornaamste kunstmiddelen van den
architect. Bij het Frankische huis (fig. 9) is, als geheel
genomen, van deze gedachten niets te bespeuren. Elk
onderdeel staat op zich zelf en is zonder verband met
andere aaneengeregen tot een gebouw van dikwijls
formidabele afmetingen. Zij zijn direct uit nuttig
heidsoverwegingen ontstaan en dat ze toch schoon
zijn, vindt zijn oorzaak in de kernachtige en gezonde
vormenspraak.
Het woonhuis bestaat uit een serie van drie vertrekken.
Tegen den voorsten gevel ligt de mooie kamer. Daar
achter de ruime woonkeuken, gevolgd door de spoel
keuken. Dan is het woonhuis klaar en bij den stal be
gint een nieuw gebouw. Haar zelfstandigheid zien wij
direct aan de dwarsche indeeling van de koestanden.
De mestvaalt, achter den koestal, voltooit het zuivel-
gedeelte van deze gemengde bedrijven. Het akker-
bouwgedeelte is los van de rest in het bouwlichaam
opgenomen als opeenvolgende tasvakken en dwarsdee-
len. Het laatste vak wordt dikwijls ingericht als var
kensstal. Dan schiet het eindschild zoo ver door, dat
het haast den grond raakt, en haar steile helling maakt
het levendig en ongebonden. De planorganisatie geeft
het uiterlijk van deze hoeve een eigen karakter, dat we
direct als Frankisch herkennen. De toegangen van elk