onderverdeeld in vakken, waar telkens ruimte is voor
twee koeien. Eén zoo'n vak is het heafèk, een soort
van provisiekast voor den dagelijkschen mondvoor
raad. De simmerwente, het zomerhuis, aan 't eind van
dit blokje, is door een kleinen sprong in den muur nog
even aangeduid als een zelfstandig onderdeel. Duide
lijker in dit opzicht is de wijze waarop het lyts-buthüs,
de jongvee-stal, is uitgevoerd. Eigenlijk is het een los
element, dat, haast toevallig vastgegroeid is aan het
great-büthüs. Ook de woning, of liever de woonkamer,
het binhüs, met twee bedsteden, is een losse voorbouw,
dat door de tsjernherne, de karnkamer, van den stal is
gescheiden. De molkenkelder is weer geheel zelfstandig
in den plattegrond en de bouwmassa's opgenomen.
Zulke boerderijen zijn er in Friesland niet veel meer.
Een enkele is later nog gevonden, al zijn de afzonder
lijke elementen lang niet zoo duidelijk meer te zien.
De constructie van deze gebouwen is van onderge
schikt belang. De overspanningen zijn klein en de
spanten dus eenvoudig. Anders wordt dat, wanneer
ook de groote hooiberg in het gebouw wordt opge
nomen. Dan wordt de constructie moeilijker maar is
logisch gegroeid. In den plattegrond (fig. 3) zien wij
dan weer de tasruimte als een reeks van gollen, die
wij herkennen als een aaneenschakeling van de vier
kanten uit de West-Friesche stjelp. Merkwaardig is,
dat deze schuur het eerst werd gebouwd in de Friesche
landbouwstreken. Tot het einde van de 16e eeuw
bleef de groote schuur los van het woonhuis en om
streeks 1600 verschenen de eerste boerderijen waar het
woonhuis door de stjernherne aan de schuur wordt
vastgemaakt.
Het laatste volgt de weidestreek dezen bouwtrant, wat
misschien uit den minderen welstand is te verklaren.
Met het samentrekken van alle ruimten, die bij het
boerderijbedrijf behooren is een boerderijtype ont-
28