„Alsoo dese Stadt daghelijcks in heure excijsen van de wijnen wordt becort, deurdien de tappers wijn tappende gheen teycken ofte krens uyt en hangen, by de welcke is blijckende dat sy wijn tappen De beteekenis van het uithangteeken als huiskenmerk blijkt uit de volgende, oudere Resolutie van de Vroed schap, van 28 Januari 1542, luidende: dat de bor den ofte teyckenen hangende van den huysen binnen deser Stede ende de vryheyt van dien achter Meye eerstcomende zullen moeten blyven sonder die te moe- ghen naemaels veranderen omm den huysen te beter ondersceyden ende bekent te werden." Toen waren de huisnamen al wel een eeuw oud. In een charter van 1443 is sprake van een huis „de Gulden Appel" genaamd®). Eerst toen de huizen van steen gebouwd werden en de gevelsteen zijn intrede deed, kon deze verordening ge makkelijker gehandhaafd worden. We zullen evenwel zien, dat desondanks bij wisseling van bewoner ook de huisnaam dikwijls veranderde. Dies werd gesproken van het huis „waar de roode laars uithangt" of in acten omschreven als „waar de werkende kuiper in den gevel staat" (O.Z. Achterburgwal 201), dan wel „waar de ruiter boven de deur staat" (Prins Hendrikkade 131, het woonhuis van Michiel Adriaanszoon de Ruyter) en ,,'t Huis waar de twee zeegoden op den gevel liggen" (Heerengracht, zie Elias, Vroedschap van Amsterdam, bl. 873). In den tijd dat onze voorzaten geen geslachtsnaam droe gen en luisterden naar den naam Hendrik Jacobszoon, Klaas Dirk Willemszoonszoon (schepen van Amsterdam in het midden der 14e eeuw) en zelfs met een viermaal herhaald „zoon" achter hun doopnaam, werd het ge woonte, te hunner onderscheiding, tevens het uithangtee ken van hun huis achter den naam te vermelden, hetwelk later tot geslachtsnaam werd. Wij kennen als een der velen Laurens Pieterszoon in de Spiegelzijn zoon heette 10

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 15