Sleutel. (Geboorde De sleutelsteel is voor
zien van een gat en draait op een pin, die in de
slotplaat is geklonken.
Sleutel. (Pin- of Doorgaande Deze is mas
sief en draait in een gat in de grondplaat, ofwel
in het tegenoverliggende sleutelgat.
Sleutelbaard. Dat deel van den sleutel, waarin
klavier-insnijdingen of kruizen en reepen aan
wezig zijn.
Sleutelbezetting. De kransen, reepen en kruizen,
die bij de oudere sloten om het sleutelgat wer
den aangebracht, ter verkrijging van verschei
denheid en veiligheid.
Sluitplaat. De plaat in den kozijnstijl, waarin de
schoten bij gesloten stand worden ontvangen.
(Bij oplegsloten is dit een sluitkap.)
Snapschoot. Een schoot, die door het dichtdrukken
der deur vanzelf insnapt.
Tuimelaar. Een draaibaar orgaan met vierkant
gat, dat door den stift van een kruk of knop
wordt bewogen en zijn werking overbrengt op
den dagschoot of ander slotdeel.
Tuimelaar-arm. Het deel, dat tegen den staart van
den dagschoot werkt.
Tuimelaar-veerDe veer, die den tuimelaar steeds
weer in ruststand drukt.
15