hoorenden sleutel, dan zullen deze stiften zich zoo
instellen, dat de binnencylinder aan zijn rand ge
heel vlak is en dus in den buitencylinder kan om
draaien. Wordt echter een sleutel gebruikt, die
niet in overeenstemming met de stiftlengten is, dan
schuiven de stiften in de gaten van den buiten
cylinder, of omgekeerd, en dit voorkomt, dat de
sleutel kan worden gedraaid.
Om te openen of te sluiten, dus om den sleutel
te kunnen omdraaien, is het noodig, dat er een
breeklijn wordt gevormd tusschen de wrijvingslijn
der beide cylindervlakken. De draaiende bewe
ging wordt dan door een tong of vaste koppeling
overgebracht op den schuivenden schoot van het
slot.
Bij een slot met 5 sluitstiften is de mogelijke ver
scheidenheid reeds zeer groot. Indien men de op
eenvolgende insnijdingsdiepten telkens V2 m.M.
laat verschillen, verkrijgt men per insnijding 10
74
Fig. 8. Cylinderslot.