binnenduinrand hebben niet nagelaten ook in de duinen
zelve boomen aan te planten. Door de eeuwen heen zijn
die in min of meer gaven staat blijven bestaan en ver
nieuwd en daaraan danken wij dan het eikenhout en de
beuken met de abeelen van Walcheren en Schouwen en
de beide Hollanden tot Bergen en Schoorl. Dat men in
dezen niet terugdeinsde voor moeite en kosten, heeft
Jacob Cats bewezen met zijn Zorgvlied.
Het is wel merkwaardig, dat men zich aanvankelijk
voornamelijk bezighield met loofhout. Eerst in de acht
tiende en vooral in de negentiende eeuw kwam het naald
hout aan de ordeeerst grove dennen en later, tegen het
midden van de negentiende eeuw, de Zeepijn.
Toen het bekend begon te worden, welke uitmuntende
resultaten met dezen boom behaald waren (en nog wor
den) in de Landes van Z.W. Frankrijk, kwam ook hier
belangstelling voor dat winstgevend bedrijf. Bovendien
zou de prachtige boom een aanwinst zijn voor ieder
landschap. De poging viel niet mee en sedert de winter
van 1890/91 noodlottig werd voor de meeste Zeepijnen
in het duin, raakte de boom geheel op den achtergrond.
Toch hebben er vele dien winter overleefd, zelfs de
vier opeenvolgende strenge winters van 1938 tot 1942 en
ik zie hier altijd nog met genoegen een prachtexemplaar,
dat den alouden roem van de aanplantingen in Over-
veen handhaaft. Hij staat zoo recht als een kaars met
breede kioon te midden van een aantal grove dennen
met een fraaien ondergroei van lijsterbes, kamperfoelie
en kardinaalsmuts op een hoogen duinrug.
In Brabant hebben de Zeepijnen zich ook goed gehouden
en tegenwoordig, nu men van boomen en boschbouw
zooveel meer weet dan honderd jaar geleden, krijgt de
Zeepijn een nieuwe kans, ook in de duinen.
Met taaie volharding heeft men in de tweede helft van
de vorige eeuw geworsteld voor de duinbeplanting en in
het bijzonder aandacht geschonken aan den Groven Den
Dr W. C. H. Staring, een onzer groote figuren uit de
71