53
konijrienovervloed, normalen regenval en sterke water-
onttrekking door de waterleidingen, vormt zich een bij
zonder type van landschap, dat we nog wel eens even in
het bijzonder willen bekijken, eer het naar wij hopen,
uit onze beschavingsgeschiedenis verdwijnt.
De duindoorns en de vlieren houden vrijwel stand, al
komen ze er ook niet heelhuids af, evenals de eglantiers
en de berberissen. Maar het trekt onze aandacht, dat
we zoo weinig jeugdige figuren er onder aantreffen en
bij nader toezien blijkt dat ook het geval te zijn met de
berken en eiken: allemaal hooge holle bosschen.
Dit is de grootste grief, die ik tegen de konijnen heb:
ze vreten het liefst kiemplantjes en pas opkomende lo
ten. Zoodoende verhinderen zij den natuurlijken nagroei
van het bosch en trouwens ook van een menigte andere
planten. Als een berkje of een eik of een populier tien
jaar aan hun aandacht ontsnapt, dan heeft hij nog een
kans, als er maar geen sneeuwwinters komen.
Want behalve de kiemplantjes eet het konijn ook heel
graag de schors van niet al te dikke boomen. Als de
stam voor hun gebit te dik is, te weinig ronding heeft,
dan klauteren ze ook in den boom zelf en schillen de
takken. Ge weet, dat het hout van boomen en struiken
de taak heeft, het water met ruwe voedingsstoffen naar
de bladeren te leiden, waar ze verwerkt worden tot orga
nische voedingsstoffen. Deze worden door de schors
weer geleid naar alle groeiende deelen, dus ook naar de
wortels. Wanneer nu de stam rondom beroofd is van
zijn schors, al is het slechts over een breedte van een
enkelen centimeter, dan kunnen de wortels geen orga
nisch voedsel krijgen, ze verkwijnen, ze kunnen geen
nieuwe wortelspitsen en wortelharen uitzenden.
Soms kan de struik of boom zich redden door onder de
nngelplek uit, of uit de wortels zelve haastig nieuwe
spruiten te maken, die dan de wortels van voedsel kun
nen voorzien. Een meester in dit bedrijf is de Kardi
naalsmuts en zoo ziet men die in het konijnenduin dan