HOOFDSTUK II FLORA EN FAUNA Het plantenkleed van de duinen vertoont een bonte verscheidenheid. Geen wonder. De bodem vertoont een zeer uiteenloopend kalkgehalte en een nog grooter ver schil in vochtigheid, van plassen in de laagte tot droog woestijnzand op hoogere plaatsen en op de toppen. De hellingen liggen nu eens op Oost en Zuid, blootgesteld dikwijls genoeg aan loodrecht invallende zonnestralen; de noordhellingen hebben een koeler klimaat, de west hellingen liggen bloot aan het beuken van den storm wind en aan den feilen inslag van stortregen en hagel slag en den prikkel van het stuivende zand. Die duinplanten maken dan ook den indruk van physio- logische acrobaten. Vele zoeken met meterlange wortels de lagen in den bodem op, waar een redelijke vochtig heidstoestand heerscht en behoeden zich boven den grond tegen al te sterke verdamping. Hun ondergrondsch wortel- en stengel stelsel is vaak vele malen grooter dan wat we boven den grond van hen te zien krijgen: Stal- kruid, duinroosje, duin-hondsviooltje. Andere richten het zoo in, dat ze in de gauwigheid zooveel mogelijk profiteeren van kortstondige regenbuitjes, van dauw en nevel en bewaren dan zoo lang mogelijk wat ze hebben opgegaardmuurpeper, zandzegge. De wind dwingt vele laag te blijven of elkanders be schutting te zoeken, of zichzelf te verdeelen in een beschuttend en een beschut stuk. Dan ook moeten ze oppassen, niet door het zand bedol ven te worden, of, omgekeerd, niet blootgewoeld te wor den om in dat geval van onder uit weer opnieuw te ont spruiten. Wij zagen reeds, hoe biestarwegras, helm en akkermelksdistel zich weten te redden. 30

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1943 | | pagina 34