22
De lijzijde van den zeelooper is dan ook meestal bedekt
met dicht duindoornbosch, al gauw manshoog en van
langen levensduur. Verder van de zee raakt hij in moei
lijkheden, wanneer het duinzand niet van den aanvang
af zeer kalkrijk is geweest. De kalk wordt namelijk op
gelost door het regenwater, verdwijnt daarmee dus in
den bodem en maakt dan dat de duinwaterleidingen
„hard" water leveren. De bovengrond wordt dan onge
schikt vooï kalkminnende planten en de duindoorn is
er zoo een. Holland benoorden Bergen heeft kalkarme
duinen en zoo ook de Noordzee-eilanden en we vinden
daarom hier den duindoorn haast alleen langs den zee
kant. Plaatselijk zult ge op dezen regel wel interessante
uitzonderingen aantreffen.
Bezuiden Bergen zijn onze jonge duinen kalkrijk, soms
zelfs in hoogen graad en dragen dus duindoornwoud
over hun heele breedte; het mooist en rijkst wel in Ken-
nemerland, niet alleen langs de hellingen, maar ook in
de dalen en zelfs op de breede ruggen van het vervormde
landschap.
Onze duinen toch hebben nog allerlei stoornis te verdu
ren. Wanneer het plantenkleed niet dicht genoeg is en
dat kan door allerlei oorzaken gebeuren dan tast de
wind het blootliggende zand aan, blaast het weg en zoo
ontstaat aan de loefzijde van het duin een „windkuiP'. Al
naar omstandigheden kan deze zich uitbreiden en dan
gaat het duin „loopen". Het uitgekolkte zand hoogt eerst
het duin aan de lijzijde op en stort eindelijk over den
rand neer. Dat gebeurt voorwaarts in de richting van
den heerschenden wind, het front van het loopduin. Zij
waarts is de uitwerking minder hevig. Maar gaandeweg
breiden de flanken zich toch uit, achterblijvend bij het
front, maar steeds er mee verbonden. In den oorspron-
kelijken kuil kan door wervelstroomen weer een heuvel
tje ontstaan, maar dat wordt op den duur, als planten
groei uitblijft, ook weggeblazen. Het geheele stelsel