meter hoog met ijle samengestelde aren, aan hun top
iets omgebogen. De as van de bloeiaar is broos en de
rijpe bloempakjes vallen neer, om bij hoogen vloed
door het zeewater te worden meegevoerd of anders te
verwaaien.
Wanneer over het strand een frissche wind waait, dan
raakt het droge zand in beweging. Op vlak strand ziet
men dan eindelooze zandsluiers en zandslangen voort
kronkelen. Ligt ergens een hindernis, dan slaat aan de lij
zijde daarvan een partij zand neer en er ontstaat een
„zandstaart". Aan de loefzijde komt dan een uitkolking.
Wanneer de hindernis groot genoeg is komt er een heele
heuvel. Doch wanneer de wind draait, dan draait die
zandstaart mee en wordt dikwijls genoeg weg geblazen
of eventueel door stormvloed weggespoeld. Van duin
vorming geen sprake. Dit zijn vluchtige verschijnselen.
Hiertoe behooren ook de zoogenaamde sikkelduintjes,
die bij matigen standvastigen wind gevormd worden,
fraaie heuveltjes met een hoogte in het midden en aan
weerszijden regelmatig gebogen uitloopers. Naar ana
logie met woestijnduinen worden ze ook wel barchanen
genoemd, maar het is beter, onzen term van sikkel-
duintjes te behouden.
Wanneer nu een zandstroom een plantage van bies-
tarwegras (hoe klein ook) ontmoet, dan gebeurt heel
iets anders. De wind, die langs de stengels en bladeren
strijkt, verliest zijn kracht en laat zijn zand in den gras
pol vallen. Soms kan hij nog net een zandstaartje vor
men. Dat kan dan misschien nog wel weggeblazen wor
den, maar wat in den pol lag, dat blijft er en elke wind
vergroot die hoeveelheid. En nu groeit het gras de
hoogte in en tegelijk ook in de breedte aan alle kanten.
Er bestaat wel eenig gevaar van bedolven te worden,
maar doorgaans is er vrijwel evenwicht tusschen groei
en zandtoevoer. Er ontstaan heuveltjes, heuvelcom
plexen, heuvelrijen. Deze komen vrij spoedig boven be-
18