maar die schijnt koers te zetten op Huisduinen, waar
wij hem wel hartelijk welkom zullen heeten.
Aan al onze zeegaten beleven wij dergelijke gebeurte
nissen. Aan het Eijerlandsche Gat zien we haast dag aan
dag de kust van het oude Eijerland terugwijken. De
getijstroom knaagt aan den duinvoet; zelfs bij kalm weer
kan men zien hoe slierten zandkorrels worden meege
voerd. Slechts door op een geschikte, goed berekende
plaats een zwaren bazaltdam een eindweegs in zee te
bouwen, loodrecht op de strandlijn, kan men de stroo
men verleggen. Maar dat zou millioenen kosten en wie
weet, of nog niet bijtijds een welwillend bankje zich hier
zou komen verheel en. Vijfentwintig jaar geleden werd
het Oost-Friesche eiland Juist bedreigd. Men verdedigde
het met hoofden en beschoeiingen en net toen die gereed
waren, kwam er zich een zandbank verheelen, die heel
het kostbare werk overbodig maakte. De stroomverleg-
gingen kunnen soms onberekenbaar plotseling optreden.
Ons eilandje Rottum neemt voortdurend aan de west
zijde af en groeit oostwaarts uit. Het schuift dus naar
het Oosten en zal tenslotte verdwijnen in de Wester Ems.
Ook Borkum schoof, maar is nu vastgelegd door hoofden
en strandmuren. De tijd moet leeren of het zoo behouden
kan blijven. De mensch staat niet zoo geheel machteloos
tegenover de zee, als de geschiedenis van Koning Kanut
ons wel zou willen doen gelooven. Doch één omstandig
heid is er, waar we niets aan kunnen doen en dat is de
gecombineerde uitwerking van daling van het land en
rijzing van het zee-oppervlak. Deze bedraagt tegenwoor
dig tusschen één en drie millimeter per jaar en daarvan
komt thans wel het meeste voor rekening van het dalen
van het land. Het kan nog wel weer eens verkeeren,
maar voorloopig hebben wij er toch rekening mee te hou
den, dat over honderd jaar de kruinen van onze zee
weringen één tot drie decimeter hooger moeten liggen
dan thans, en dat duizend jaar geleden de zee één tot
drie meter lager lag dan nu.
11