gend jaar vertoonen, lid bij lid van een stengel die wel
een nieter hoog kan worden. De bladeren staan om en
om en zijn eerst saamgevouwen. Elk blad omsluit al de
leden, bladeren en bloemen die zich later zullen ver
toonen en zoo schuift dag aan dag dat stelletje omhoog.
De bloemen zitten in vreemde trosjes in de oksels der
bladeren, in rijke planten tot tien, twaalf bijeen. Ze zijn
vreemd gevormd: eerst een steeltje met een vrucht
beginsel, dan een geel bolletje, waarin de stijl en de
meeldraden verborgen zijn en daarop een buisje dat
uitloopt in een soort van lip. De binnenkant van dat
buisje is rondom bezet met haren en die maken aan den
ingang van het bolletje een vrijwel ondoordringbaar
dek. Maar die haren wijken voor druk van boven en
zoo kunnen dan kleine vliegjes, die op die bloem zijn
ingesteld, doordringen in dat gele bolletje. Maar ze
kunnen er niet meer uit, want voor druk van binnen
wijken die haren niet. Die vliegjes kunnen er dus niet
uit en worden daar bestrooid met het stuifmeel uit de
helmknoppen. Doch dan komt meteen de bevrijding,
want de haren verwelken en de weg naar buiten staat
wijd open. Meteen poetsen de vliegjes de plaat, maar
doorgaans duiken ze weer onmiddellijk in een andere
bloem, waar het spelletje zich herhaalt en daar bren
gen ze dan het stuifmeel op den stempel, die eerder rijp
is dan de meeldraden. In ons land komen niet zoo heel
veel vliegjes in de bloemen. Ik heb het in 1942 eens
bij eenige honderden nageteld en vond dan per 30
bloemen één vliegje. Enkele keeren 2 of 3 vliegjes in
één bloem.
De Pijpbloem geeft bij ons nooit rijpe vruchten, Ik heb
ze wel eens bijna rijp gehad, net kleine zeskante peer
tjes; er zitten veel zaden in, maar die waren nooit rijp.
Dat hindert niet erg, want de ondergrondsche wortels
en stengels zorgen wel voor de uitbreiding.
Na den bloei in Mei en Juni volgt er in gunstige zomers
nog een tweede in September, aan nieuwe loten.
51