eenvoudige kleurschema zijn ze bijzonder sierlijk. Er
komen twee soorten voor: de Glanskop en de Matkop,
moeilijk te onderscheiden, 't best nog aan het geluid.
De Glanskop zegt heel vriendelijk en vlot „etsie, tjiep,
tjiep, tjiep", de Matkop parmantig en nogal scherp:
„pèh, pèh, pèh". Staartmeezen en Kuifmeezen komen
niet vaak op het voer, zwerven wel rond door den tuin.
Dan hebben we nog de Vinken, mannetjes en wijfjes,
vooral te kennen aan de witte vlekken aan de vleugels
en witte randen en uiteinden aan den staart. Het wijfje
is niet bijzonder kleurig, lijkt veel op een musch, maar
is niet zoo gevlekt. Het mannetje is heel mooi, met
zwart voorhoofd, blauwigen kop, wijnroode borst en
groenige stuit. In den winter vertoont de kop een grau
we middenstreep, die tegen het voorjaar verdwijnt.
Zoo iets zien we ook bij de Keepen, die 's winters hier
vaak toeven in gezelschap van de vinken, want ze zijn
even verzot op beukenootjes en eten dikwijls met de
vinken mee. Het zijn prachtige dieren: de mannetjes
met zwarten kop, veel oranje aan romp en vleugels en
een spierwitte stuit, die bij het opvliegen te zien komt,
een prachtig hulpmiddel om het dier te herkennen. Er
bestaat nog wel een andere vinkachtige vogel met een
witte stuit, dat is de goudvink, maar die zien we in den
Hof slechts zelden. Hij is te kennen aan een prachtig
roode borst, pikzwarten kop en grijzen rug. Wij hebben
hem tweemaal in winter en voorjaar in den Hof gehad.
Maar keepen des te meer. In goede beukenootjes jaren
blijven ze den heelen winter in ons Bloemendaalsche
bosch en ze komen dan trouw in den Hof om te baden
en te drinken.
De Sijsjes komen niet dikwijls op 't voer, ze hebben
genoeg te bikken aan de vruchten van Els en Berk en
aan de zaden van Toorts en Teunisbloem. Ze zijn in het
geheel niet schuw, ge kunt ze naderen tot op een paar
meter: groenige vogeltjes, met bruine vlekken en stree-
pen, veel wit aan de onderzijde en ook heel duidelijke
witte streepen op de vleugels, de mannetjes met zwarte
20