een figuur van beteekenis geweest moet zijn en die
een jaar later dan heer Jan van Egmond overleed
(1452).
Heer Dierick bezat de heerlijkheden Ethen, 's-Graven-
moer, Baardwijk en Meeuwen en ligt in laatstge
noemde plaats in de kerk begraven. Hij bekleedde het
ambt van raad van Holland, kastelein te Geertrui-
denberg en te Heusden. Vijf malen herhaald geeft zijn
zerk waarop de ridder ten voeten uit ligt het
bekende wapen van Merwede weer
van keel duergaan
„een faes van zilver, gebisanteerd,
„van goude soe was 't geblaseneerd".
Maarkwartieren zoekt U evenals bij heer Jan hier
tevergeefs. Heer Jan bezat ze stellig wel en zéér illus
ter en bij heer Dierick kan deze omissie evenmin
verband houden met de afkomst van dezen ridder,
die afstamt uit het bekende geslacht, dat zijn baker
mat had aan de oevers van de Merwede onder Dor
drecht in het bekende kasteel, waarvan een interes
sante ruïne nog fier overeind staat. Kunsthistorisch is
de zerk voor jr. Dierick van der Merwede zoo belang
wekkend, aangezien zij behalve beeldhouwwerk in
relief, óók gedeeltelijk het ingekraste type (zie bl. 34)
te zien geeft.
Nog beter komt voor den dag de gedenksteen voor
den eersten heer van Schagen, Willem van Beijeren
en diens vrouw Jonkvrouw van Hodenpijl. Deze wordt
thans bewaard in het Amsterdamsche Rijksmuseum.
De voorgestelde figuren, man en vrouw, liggen beiden
met gevouwen handen over de borst uitgestrekt, de
hoofden op sierlijke kussens, de ridder in harnas, de
vrouw in statiekleed. Willem was een bastaardzoon
van hertog Aelbrecht van Beierenhij werd raad van
Holland, kastelein-baljuw van Medemblik en ook nog
49