HOOFDSTUK VIII
SLOTWOORD
Ofschoon ik tusschen de regels door eigenlijk al een
antwoord heb gegeven op de vraag waarom aan de
behandeling van het onderwerp de „steenen char
ters" of „de oude Nederlandsche grafsteen" een plaats
behoorde te worden ingeruimd in de „Heemschut-
Serie", wil ik dit punt aan het slot van mijn betoog
nog wat nader adstrueeren.
De kennis van de oude grafzerk toch moge wel terecht
een der onderwerpen zijn, die deel uitmaken van de
belangstelling voor de geschiedenis en de schoonheid
van ons Nederland. Mijn doel was thans aan te too-
nen, dat dit inderdaad het geval behoort te zijn om
dat de oude grafsteen èn een kunsthistorisch èn een
geschiedkundig, ja zelfs meer algemeen cultureel een
object van beteekenis is.
Ofschoon onze kerkhoven heden ten dage nog over
dadig belast zijn met sluitend leelijke grafwerken,
zoowel door onjuisten vorm, onjuiste verhoudingen,
door overdreven „versiering" (kunstbloemen, taarten-
doozen, de fotografie-in-lijst), toch is er in den laat-
sten tijd een kentering waarneembaar. Zelfs komen
er weer nieuwe zerken met kwartieren voor (familie
graf-Pont te Edam).
Deze verandering is' geenszins specifiek Hollandsch.
Ook in andere landen en in de Scandinavische wel in
het bijzonder, begrijpt men, dat van de kerkhoven
rust moet uitgaan en dat deze rust vooral bevorderd
kan worden door schoonheid van de geplaatste ge-
denkteekenen niet allen, doch mede door een juiste
groepeering van deze monumenten, waarbij evenals
van ouds, in de kerkgebouwen, zekere regelmaat en
uniformiteit niet over het hoofd mag worden gezien.
106