alsof ze wel iets wilden beginnen, maar toch hun werk
niet durfden te ontplooien. Er is goede vakkennis,
maar geringe inventie. Toch is het gemiddelde peil
degelijk te noemen.
En dan breekt de tijd aan, waarin het verbod valt om
wapenversieringen aan te brengen, dat a 1'instar van
de Fransche voorschriften in de jaren 1795 en '96 in
de meesten van onze provinciën doorgevoerd werd.
Deze maatregelen gingen gepaard met een volkomen
onbeheerschte vernielingswoede, vooral gericht tegen
al wat wapen en titulatuur bevatte en „dus" naar
„feodaliteit" zweemde. Overal, ofschoon het minste
in het Zuiden en Oosten, zijn de sporen van dit bar
barisme helaas op groote schaal waarneembaar.
Toevoeging van beeldwerk van eenige beteekenis, ook
in de Empire-periode, wordt steeds meer naar den
achtergrond gedrongen. Wij kunnen dat b.v. zoo
duidelijk waarnemen aan den gedenksteen op het graf
van den verbannen kardinaal-aartsbisschop van
Mechelen, Graaf Joh. Henricus von Franckenburg und
Schellendorff, overleden in 1804 en in de kerk van
Rijsbergen bijgezet, dat slechts kenbaar is aan een
grafsteen met inscriptie zonder meer. Enkele jaren
vroeger zou zoo'n steen van een hoogwaardigheids-
bekleeder stellig een geheel ander aanzien verkregen
hebben
Alleen met het wapen wordt na 1800 nog hier en daar
opnieuw een schuchtere kans gewaagd om het als
versiering te gebruiken maar het blijft bij een poging,
De reeds zwaar veroordeelde kwartieren echter zijn
en blijven voor altijd uitgebannen.
Met dat albepaald smakeloos behoeft de arbeid van
den steenhouwer nog niet te worden, al krijgt hij
zelfs de concurrentie te doorstaan van de ijzergiete
rijen, die nu ook gietijzeren grafmonumenten gaan
103