vloedigheid bijeen is, die afstoot, ligt het voor de
hand, dat de belangstelling voor den ouden grafsteen
in den tegenwoordigen tijd nauwelijks bestaat en nog
minder wordt aangewakkerd.
Bij het begin van mijn verhaal wil ik niet teruggaan
tot den tijd van de Romeinen of nog verder naar de
praehistorie, de periode toen in onze landen hunne
bedden werden gebouwd en men geen kerkhoven
kende. Deze materie, die een studie op zichzelf zou
rechtvaardigen, moet in dit werkje buiten behande
ling blijven, aangezien mijn samenvatting nu eenmaal
als een beschouwing in vogelvlucht is opgezet. Maar
ik wil U bij wijze van inleiding iets anders uit den
ouden tijd in herinnering brengen en wel het feit, dat
van vele lezers nog de overgrootouders niet op het
kerkhof, maarin de kerk begraven werden.
Naar oud-christelijke zede kwam in de middeleeuwen
steeds sterker het gebruik in zwang om de dooden in
de veelal ruime kerkgebouwen bij te zetten. De kerk
werd, behoudens uitzonderingen, tot een algemeene
begraafplaats. Tot ontwikkeling leidde dit van be
paalde gebruiken, de indeeling betreffende. De Gro-
ningsche wijze van begraven was in de Ommelanden
de jonkers op 't koor, de boeren in het middenpad,
de predikanten binnen het doophek; de school
meesters-organisten-voorzangers onder het orgel en de
arbeiders op het kerkhof. (Te Zeerijp is dit nog
duidelijk waar te nemen; de zerken zijn daar nog
niet verplaatst). Elders bestonden overeenkomstige
gewoonten. „Sectarische" begraafplaatsen kende men
in de middeleeuwen niet dan voor de joden, die reeds
vroeg eigen kerkhoven bezaten. Voorts begroef men
doorgaans „de smalle gemeente" niet in de kerk, maar
op het kerkhof. Die plaats daar, rondom de kerk, werd
9