zijn, die steeds hun afzonderlijke kerkhoven gehad
hebben en wel sedert den tijd, waarin zij begonnen
zijn hier te lande in grooten getale verblijf te houden.
Hierbij heb ik het oog op de Israëlieten. Hunne
kerkhoven, onderling gescheiden naar die van de
Portugeesche en Hoogduitsche „natiën", herkent men
op vele plaatsen des lands aan de romantische verwil
dering of aan de regelmatige rijenreeksen van de
geplaatste steenen. Bekend zijn vooral de oude Por-
tugeesch-Israëlitische begraafplaats te Ouderkerk aan
den Amstel, gelegen op den hoogen heuvel, waar de
stamzetel van het oude geslacht van Aemstel gezocht
moet worden, die te Muiderberg, alsook het Israël,
kerkhof te Middelburg (buiten de Seispoort; ver
schillende van de zerken hebben wapensda Veiga,
da Serra e.a.).
Op al deze kerkhoven „in de open lucht", ziet men
voornamelijk staande, bij uitzondering liggende stee
nen. De oorzaak daarvan behoeft niet ver gezocht
te worden. Het klimaat van ons land, regen, wind en
vorst laten niet na invloed op alle natuursteenen mo
numenten uit te oefenen, terwijl diverse steensoorten
buiten reeds spoedig aan verval onderhevig zijn. Dat
de liggende zerk daarbij het eerst aan de beurt komt,
is duidelijk wanneer men nagaat, dat bij een staande
steen het water gemakkelijker neerdruipt vóórdat het
door stilstand zijn vernietigend effect kan gaan uit
oefenen.
Steenen, kennelijk voor deze kerkhoven vervaardigd,
die ouder zijn dan de XVIIe eeuw, zijn groote zeld
zaamheden in het Westen, Noorden en Oosten van 't
land. Het model van het grafkruis werd daar reeds
spoedig verlaten en onder de substituten, die in de
XVIIe eeuw ontstonden, zijn er vaak die de karakteris
tieken vorm van een ouden stoeppaal bezitten. Op de
ééne platte zijde staat dan het opschrift, terwijl de
90