schikte vertrekken. Voortaan zal ze dienst doen tot
berging van minder geregeld gebruikte stukken.
Was op het einde der 16e eeuw het dressoor vervan
gen door het buffet, zoo bleef de naam tresoor nog
lang in gebruik voor sommige kasten. Ook het buffet
moet langzamerhand wijken voor de kast, welke het
bergmeubel bij uitnemendheid wordt.
Die kast dient voortaan tot het bergen van allerlei
dingen en naargelang van deze spreekt men van een
linnen-, kleer-, etens- en kunstkast. Daarnaast onder
scheidt men ze naar haar vormverschijning in: ko
lommen-, beelden-, toog- en kussenkast, of overeen
komstig de practische inrichting inladen-, tafel- en
hangkast. Tenslotte worden namen gegeven die dui
den op een gewestelijke herkomst als: Vlaamsche,
Zeeuwsche, Hollandsche, Utrechtsche, Geldersche en
Friesche kast. Begrijpelijk is dit, want waar zeden en
gewoonten, taal en kleederdrachten een eigen karak
teristiek verankeren aan den bodem van samenwo
nenden in gewesten of landstreken, zal zich dit ge
westelijke ook in de kunst van het schoone ambacht
uiten. Maar bij de weinige documentaire gegevens,
die men tot dusver heeft, of althans onderzocht, blijft
het moeilijk vast te stellen of die meubels daar wer
kelijk te huis behooren.
Alles bijeen genomen kan men voor dien tijd toch van
een nationale Nederlandsche kast spreken. Omstreeks
1600 is zij nog vlak, maar gestaag neemt het ver
langen toe, om sterker licht- en schaduwwerking te
verkrijgen. Staat ze aanvankelijk met rechte pooten
op den grond een overblijfsel uit de gothiek, toen
77