te bestaan, om ze te bestrooien met al of niet gekleurd fijn zand„zoo kunstig met figuren, beelden en bloe men dat men meenen zou kleurig tapijtwerk te zien" zegt een oude beschrijving. Maakt men een steenen vloer, dan bestaat deze uit doffe roode plavuizen. In het meer gegoede huis belegt men den grond met roode en gele geglazuurde tegels of met natuursteenen platen. Van deze laatste zijn de kleurtegenstellingen zwart-wit of blauw-witde donkere zijn meestal van hardsteen, al of niet „gezoet" met oliede witte van marmer. Het dambord-patroon is daarbij het meest algemeen, maar bij de deftige koopmanswoning legt men de steenen platen ook volgens andere meetkun stige figuren. De wanden der eenvoudige burgerhuizen hebben een plint van blauwe of bonte geglazuurde tegels, waar boven de fijn geschuurde pleisterlaag, minstens bij elke groote schoonmaak keurig gekalkt, een gebroken wit vlak toont. In het voorhuis, de gang en de keuken brengt men op dien witten muur vaak een lambri- zeering van tegels aan. De vensters blijven tot diep in de 17e eeuw kruiskozij nen met een kalf, dat slechts even boven het midden is aangebracht. De ramen daarin zijn gevuld met glas-in-lood, waarvan de patronen bestaan uit een voudige, rechtlijnige ruitverdeelingen, die aan den bovenkant afgewisseld worden door gebogen lijnen. Zij zijn bezet met blank glas, dat een lichtgroenen of geelachtigen schijn verspreidt en mooie lichttinte- lingen toont door de onvolmaaktheid der glasblazerij. Bij rijkere woningen komen hierin middenstukken 72

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 75