onrechte 9preekt men daarom van kraakbeen-, oor schelp-, of kwab-ornament. Zoowel in de bouw- en binnenhuiskunst, als in de decoratieve schilder- en beeldhouwkunst vindt het tot het midden der 17e eeuw zijn weg door geheel West-Europa. Bij het versieren van horizontale friezen en andere vlakke lijsten vormt 't „knorren-motief" een nieuw ornament. Deze knorren of knoesten zijn halve cy- linder- of pijpvormen, die op kleinen afstand regel matig naast elkaar gesneden zijn in een vlakke lijst. Zijn deze knorren vervangen door half-cylindrische uitdiepingen, dan spreekt men van een „holle knor- lijst". Komen daarentegen de knorren naar links of rechts omgebogen in komma-vorm voor, waarbij de vlakke lijst vervangen is door een kwartronde profiel- lijst, zoo noemt men ze „blaasknorren". Bij al deze lijsten eindigen aan weerszijden de knorren tegen een half acanthusblad. Voorts vindt men op verticale stijlen en pilasters het patroon van den „gesp-hanger" gelijmd. Deze be staat in een uitgezaagd vlak-ornament op de wijze van een gesp, waaraan een „druiper" hangt in lang- gerekten kegel- of wortel-vorm. Na 1630 worden de paneelen weer met ornamentale of figurale snijwerken versierd. Hiervoor put men uit modelboeken en prenten, wier voorbeelden omge werkt worden door hout- en beeldsnijders in „half- taelgen" (van tailler: snijden) in laag relief. Het beeldhouwwerk als figuraal snijwerk staat niet meer op de hoogte der voorafgaande eeuw. Maar ver geten wij niet, dat de beoefening van het echte beeld- 70

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 73