Moest men vroeger van het voorhuis naar de keuken gaande door de achterkamer, thans neemt men van deze laatste een gang af, die naar de keuken en het achterhuis voert. Een uitbreiding der woonruimte van het heerenhuis heeft vervolgens plaats tegen het midden der 17e eeuw, wanneer de koopwaren opge slagen worden in de afzonderlijk voor dit doel ge bouwde pakhuizen. Wel kent men dergelijke reeds in de Middeleeuwen, maar in dezen tijd worden ze meer algemeen. Hierdoor gaat men het achterhuis ook tot woning gebruiken, waar de „sale" of groote kamer op den tuin uitkomend, een nieuwe woonruimte ver schaft. Zoodoende heeft het heerenhuis de beschik king gekregen over verscheidene vertrekken en lezen wij in oude beschrijvingen over: de pronksale, de slaapstove of het slaapsalet, het goudleeren-, het damasten- en het matten-kamertje. Bij deze laatste vertrekken ontleent men de namen dus aan de wand of vloerbekleedingen. Om dit alles te bezitten en met zijn gezin waardig te bewonen, besteedde de koop man, hoe spaarzaam hij overigens moge wezen, veel geld. Het was zijn lust en zijn leven, maar niet minder ook zijn trots: Zoo typeerde de dichter Asselijn de liefde van den rijken koopman voor zijn woning. 65 „Ziet wat een fraei kasteelwat heit het me gecost „Myn geit is nyet verbrast aan keur van vremde cost. „Myn huys is myn sieraet, myn huys myn beste pack „Daer voor is myn tresoor, daer voor myn koffer open, „En wat myn huys behoeft, dat haest ick my te koopen." 5

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 68