BESLUIT Beschouwt men op het eind der Middeleeuwen het binnenhuis met zijn meubels, zoo valt het op, dat alles tot een schoone eenheid is gegroeid, hoewel de plaatsing der meubels een groote vrijheid toont. Wel staat de kist en het dressoor meestal tegen den muur, de bank bij de schouw, en de zetel bij het bed, doch men ziet deze meubels ook midden in het vertrek ge plaatst. Een bepaald streven naar symmetrie en een gevoel voor „pendant" komt niet tot uitdrukking. Veeleer is alles meer gericht op een vrije schilder achtige groepeering, dan op een architectonische gebondenheid, die we in latere tijden zien. Daarbij bouwt men in de laat-gothiek de betimme ring en het meubel op, uit een kantig en hoekig tegen elkaar stellen van raamwerken, waartusschen panee- len de vullingen vormen. Deze laatste gunt men niet de rust van het vlak, maar geeft ze een zekere bewo genheid door een verfijnd verticaal lijnenspel, zoodat de vlakwerking meer en meer verdwijnt. Maar is dit niet in wezen de vormverschijning der gansche laat gotische bouwkunstHierin toch voelt men het vlak als een dood ding, waarin geen spanning of beweging zit, en voert de vernietiging van dat vlak tot den triomph der gespierde lijn. Dit raffinement is haar glans en tevens haar ondergang. Zij die gothiek der late Middeleeuwen brandt op aan te veel van het hartstochtelijke, gelijk de klassieke bouwkunst der Oudheid wegsterft aan een te weinig hiervan. 36

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 39