open ondergedeelte is even boven den grond, tusschen de stijlen, een vloertje aangebracht, waarop men het groote vaatwerk, kannen en potten, plaatst. Soms heeft de achterzijde van het onderstel een schotwerk, dat versierd is, overeenkomstig het wandbeschot, met groote briefpaneelen. Het bovenstuk heeft een paar deurtjes, waartusschen zich een vast middengedeelte bevindt met nis en heiligbeeldje. Bij uitstek zijn die deurtjes geschikt voor omamentaal snijwerk, doch staartgehengen en sluitwerk doen niet minder mee aan de versiering. Het dek zit vast en wordt gebruikt voor dientafelals zoodanig is het dressoor de voor- looper van het buffet. Plaatst men op het dek een heiligbeeld, zoo doet het geheel dienst als huisaltaar. In dit geval legt men er een doek op, die al of niet geborduurd„tresoor dwele" of „tresoor cleedt" ge noemd wordt. De kast, met uitzondering van de wandkast in den muur, komt bij ons als los meubel nog weinig in dien tijd voor. De tafel is het algemeene werkmeubel, waaraan of waarop men arbeid verricht. In dien zin spreekt men van schrijf-, speel-, betaal- of geld-, wasch- en eet tafel. In hoofdzaak bestaan deze tafels uit een los blad op schragen of op wangen, dat na gebruik tegen den wand geplaatst of weggeborgen wordt. Vandaar dat de eettafel veelal geen blijvende plaats in het vertrek heeft en een ondergeschikte rol speelt in het binnen huis. 3. WERKMEUBEL 3i

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 34