bergmeubel bij uitstek. Zij speelt in haar oervorm, bestaande uit zes planken, een rol door het gansche menschelijke leven. Beginnend bij de geboorte, legt men het kind in de kist zonder dekselde wieg. Later, met opklapdeksel, dient zij tot het bergen van kleeren en andere dingen van waarde, en spreekt men van kleeren-, bruids-, geld-, archief-, viool- en andere kis ten. En aan het eind der dingen, wanneer het deksel voor goed vastgenageld wordt, bergt ze weer den mensch, doch dan slechts zijn stoffelijke resten. De alledaagsche kist heeft dus veelal de lengte van het menschelijk kleed en waar ze tevens tot zitbank dient, krijgt ze de hoogte van een stoel, of wordt iets hooger gemaakt, opdat ze ook voor tafel kan gebruikt worden. Is de kist aanvankelijk vervaardigd uit aaneengevoeg- de planken, zoo komt in de 15e eeuw hiervoor in de plaats het stijl- en regelwerk met paneelen. Deze wor den, gelijk de wandbeschot- en deurpaneelen, versierd met briefmotieven. Tegen de vochtigheid plaatst men den bodem boven den vloer, hetzij door ver lenging der hoekstijlen, hetzij door haar te zetten op „sleevoeten" of „sleeklossen", die aan de voor zijde versierd zijn met koppen of klauwen van die ren. Het hang- en sluitwerk is eenvoudig en toont doorgaans weinig versiering. Het dressoor, dressoir of tresoor heeft den vorm van een kist op hooge stijlen of pooten. In het algemeen is het rechthoekig in plan, maar een „half-zeskant", waarmee bedoeld is een trapeziumvormige platte grond, kwam wel voor. Het dient tot het opbergen van vaatwerk en ander gerei voor de malen. In het 30

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 33