De wanden zelf zijn gepleisterd in lichten toon op wit
afgestemd. Tegen vochtigheid of louter ter versiering
brengt men op den wand plaatselijk houten schotwerk
aan, bestaande uit loodrecht naast elkaar staande
planken ter manshoogte of meer. Omstreeks 1500
maakt deze beschieting plaats voor een betimmering,
samengesteld uit stijl- en regelwerk met vlakke of met
briefpaneelen. Een krachtig geprofileerde lijst dekt
het geheel af, waardoor een schoon contrast ontstaat
tegen den gewitten muur.
Zoo omvamen vloer en wanden een deel der woon
ruimte haar volledige intimiteit krijgt zij eerst door
de afdekking daarboven.
De zoldering dient hiervoor en is deze aangebracht,
dan is het oerbegrip der architectuur: „bouwen is
ruimte scheppen voor zakelijk doel", bereikt. Die
zoldering is van hout en bestaat uit een plankenvloer,
rustende op dicht bij elkaar liggende balkjes, welke
op hun beurt plaatselijk ondersteund worden door
zware balken, een samenstelling die men „moer- en
kinderbinten" noemt. De moerbalken zijn aan de
„staarteinden" dus bij en op den muur verdikt
door zware platte stukken hout, „sleutelstukken" ge
naamd. Zij rusten op kraagsteenen (consoles) of op
jukvormige, aan de voorzijde flauw gebogen houten
„karbeels". Deze zijn „ingelaten" met een „borst" in
muurstijlen, welke doorloopen tot den vloer. Zoo
doende wordt de zoldering niet alleen practisch,
maar ook voor het gezicht hechter aan den wand
verbonden. Ontbreken de muurstijlen, dan vangen
kraagsteenen die karbeels op.
25