ofschoon in de laat-gothische kerken vaak een rijke kleurenpracht heerscht, waarin haar beeldhouwwerk en meubilair deelen. Wel ziet men den natuursteen van schoorsteenen, deuromlijstingen en kraagsteenen met een gekleurde plamuurlaag bedekt om hem een gladder aanzien te geven. Waar het levendige van het oppervlak hierdoor inboet, tracht men dit te herstellen door het beeldhouwwerk veelkleurig te beschilderen en soms met goud te verrijken. De binnenkamer van hen in goeden doen is beschei den zoowel in afmeting als in voorkomen. De vloer, van hout zijnde, bestaat uit eiken delen, die geregeld zorgvuldig geschrobd en om ze gemakkelij ker schoon te houden met zand bestrooid worden. In het huis der welgestelden vervangt men den houten vloer door een steenen plaveisel van verglaasde tegels. Deze gele, groene, bruinroode en zwarte „plavuizen" of „estrikken", vierkant, rechthoekig of half ruitvor mig, worden in meetkunstige patronen gelegd. Zij geven aan het vertrek een fijne kleurenweelde, die in de woning der patriciërs nog verhoogd wordt, door plaatselijk kleine Oostersche tapijten daarop te leggen. De wanden, rustig omhoog gaande, worden architec tonisch gebroken door deuren en vensters aan de korte zijden, en een schouw aan de lange zijde. Bij zware muren liggen de vensters, van binnenuit gezien, diep in, zoodat de nissen een zitje krijgen op een ver hoogd vloertje voor de voeten. Te samen vormen deze de vensterbank, waarop een kan of vaas met bloemen 4. WOONVERTREK 23

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 26