werk" ook „traceerwerk" genaamdder kerkramen. In de 15e eeuwsche gothiek uiten zich deze in het fijne, opengewerkt lijnenspel van het „flamboyant" of vlammenmotief, waarbij de gespierde spitsboog van vroeger is overgegaan in den speelschen „ezels rug-" of „accoladeboog". Vervolgens komen motie ven voor, ontleend aan de versierende onderdeden der steunberen van kerken, gelijk„pinakels", „hogels" en „kruisbloemen", die bij het huisraad aan stijlen en andere verticale deelen toepassing vinden. Een dankbaar gebruik wordt eveneens gemaakt van gegevens uit de heraldiek, waarvan wapenschilden, helmdoeken en banderolles decoratief verwerkt worden. Deze versieringen grijpen niet naar iets grootsch of fantastisch, maar zij verfijnen cn pogen de zwaarte van het hout te verminderen. Zij vertoonen door ge heel West-Europa eenzelfde karakter, zoodat hier moeilijk van een eigen Nederlandsche ornamentiek kan gesproken worden. Het beeldhouwwerk in den zin van een zuiver figu- rale kunst krijgt bij ons gewoon huisraad weinig kans tot ontplooiing. Het bepaalt zich tot een beeldje in de nis van een dressoor, dierkoppen en -klauwen aan sleevoeten, leeuwen- en andere koppen aan bekroning van zetels, en draagfiguurtjes aan kraagsteenen. In deze plastische kunst gaat bijna alles uit van de ker kelijke beeldhouwkunst, welke in dien tijd bij ons be langrijk is en om 1500, een eigen richting vertoont, ook al moge het Rijnland en de Vlaamsche gewesten invloed uitoefenen. 21

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1942 | | pagina 24