uitnemendheid is, heeft het timmerambacht en alles
wat hiermee samenhangt, een groote vlucht genomen.
Voornamelijk gebruikt men inlandsch en Rijnsch
eikenhout; niet alleen blijkt dit uit de meubels die
over zijn, maar eveneens uit de beschrijvingen en
rekeningen. Het beste is het „wagenschot" van op
stam gestorven eiken, en dat langdurig gewaterd en
gedroogd moet zijn. Gekloofd of gezaagd op een
mergstraal vertoont het blinkende „spiegels". Hoe
wel het hard en taai is, kan men het goed bewerken
en laat het een forsche profileering toe. Zijn levendig
oppervlak dank zij de krachtige nerf en de pittige
kleurwerking, verhoogd door de kleine glimvlekken
der spiegels geeft een wondere bekoring. Het werd
goed in de was gezet en geregeld gewrevenzelden
kreeg het een saus in den zin der latere „beits", daar
deze een eenigszins doodsche werking geeft. Wel don
kert het eikenhout na tot een diep bruinen toon, die
hoe oud ook, toch levendig blijft. Daarbij is het duur
zamer dan vele andere houtsoorten. Bovendien kon
men het uit Duitschland, waar het in hoofdzaak van
daan kwam, gemakkelijk aanvoeren naar de stapel
plaatsen als Deventer en Dordrecht, waar de meesters
het kochten.
Al deze grondstoffen worden uitstekend verwerkt, als
gevolg van een groote vakbekwaamheid, uit lange
ondervinding eigen gemaakt en telkens door gegeven
aan de jongeren, overeenkomstig den aard van het
gildewezen. Daarbij ging het erom, niet alleen iets
nuttigs en goeds te maken, doch ook om zijn mede
burgers iets moois te schenken.
18