Deze groote perioden hebben ieder haar karakteris
tiek. Dit karakter noemt men in de kunst: „stijl".
Elke nieuwe kunstuiting of zoo men wilstijl
die beklijft en dus niet het gevolg is van een indivi-
dueele modegril, komt voort uit een wijziging der
geestelijke en stoffelijke gesteldheid van een volk.
Geloof, wereld- en levensbeschouwing, staatkunde,
maatschappelijke verhoudingen en andere diep in
grijpende factoren spelen hier een rol. Zoo deed de
gothiek haar intrede, toen voor West-Europa het
maatschappelijk leven der latere Middeleeuwen zich
sterk wijzigde. Naast adel en geestelijkheid komt op
de derde stand, die van den vrijen burger der ste
den. Deze wordt de drager van een jonge beweging,
welke uitgroeit tot een eigen burger-cultuur in den
besten zin van het woord. Waar een der belangrijkste
kanten van elke cultuur de kunst is, zal deze in het
leven der burgers een eigen plaats veroveren. Niet
langer zal kunst een bevoorrechting zijn der twee uit
verkoren standen, die voorzeker haar machtig steun
den; maar voortaan zal het kunstzinnig leven een
breedere laag van het menschdom omvamen.
Zoo was in de latere Middeleeuwen van West-Europa
de gothiek ontstaan en uitgegroeid tot een universeele
kunstuiting van deze landen. Binnen die universaliteit
groeide dan, naarmate een sterker nationale binding
in sommige volken plaats greep, een eigen en meer
nationale kunstrichting.
In de Nederlanden voltrekt zich dit omstreeks het
begin der 15e eeuw, wanneer, vooral in de schilder
kunst, een eigen Nederlandsch karakter ontbloeit,
11