C. De noodzakelijkheid, van restauratie van histo
rische Vestingwerken.
Alvorens de beginselen te bespreken, volgens welke
oude vestingwerken dienen te worden instandgehou
den, komt het ons nuttig voor, te betoogen dat in de
meeste gevallen restauratie noodig is. Hierdoor immers
moet het behoud als monument verzekerd worden.
In de vorige eeuw, toen de monumenten der cultuur
slechts weinig belangstelling vonden, heeft men ten
eenenmale voorbijgezien dat de wallen en poorten
onzer vestingsteden, naast verdedigingsobjecten, ook
producten van kunst, van Oud-Nederlandsche bouw
en ingenieurskunst waren. Het gevolg was, dat zij
indien hun althans het lot van algeheele slooping be
spaard bleef veranderd werden in wandelparken
met waterpartijen. De meestal zeer vervallen toestand
der wallen en grachten, waaraan in tientallen jaren
vrijwel geen onderhoud meer was geschied, heeft daar
uiteraard toe medegewerkt. In eenige voorbeelden
schilderen wij de toen heerschende mentaliteit.
Eekhoff vertelt in zijn Geschiedkundige beschrijving
van Leeuwarden dat in 1820 werd begonnen met „het
afbreken van de Poorten en het slechten van de Wallen
der stad, tot het aanleggen van Kaden en Beplan
tingen". Nog in het begin van 1847 zag de schrijver
„vele handen werkzaam om de laatste sporen der
hooge hoekige vestingwallen in glooijende perken en
„paden te vervormen". De slechtingsarbeid verschafte
's winters werk aan één a tweehonderd behoeftigen, die
dan nergens anders werk konden vinden.
In 1829 's men te Utrechtvolgens L. E. Bosch reeds
„werkelijk bezig, dit voorwerp van beklag van in
woners en vreemdelingen (i.c. de onbevallige en thans
ondoelmatige poorten en oude vuile wallen) weg te
nemen, en het voorbeeld van Brussel, Hamburg en vele
andere steden na te volgen, waar thans de schoonste
80