Bourgondische troepen onder een vermaarden bevel
hebber, Antonio Coquel.
28 Mei kwam Prins Maurits hiertegen tevelde met in
hoofdzaak Nederlandsch krijgsvolk, bestaande uit
Hollanders, Friezen en Utrechtenaars, in totaal ong.
6000 man voetvolk en 2000 ruiterszijn artillerie be
stond uit 50 stukken, een voor dien tijd aanzienlijk
aantal en waarbij behalve kartouwen en veld
stukken, zich ook reeds 2 mortieren bevonden.
De eerste dagen werden gebruikt, om het aanvalsleger
dubbel te verschansentegen uitvallen uit de stad en
tegen het veld, om voor ontzetpogingen gevrijwaard te
zijn. Hierbij had men, wegens den moerassigen grond
en de aanhoudende regens, met veel tegenspoed te
worstelen. Vervolgens liet de Prins door den Ingenieur
van Friesland Joost Mattheusz. voor de Onnigerpoort
een loopgraafkat opwerpeneen grondlichaam van 20
voeten hoog en met een bovenvlak van 50 bij 60
voeten, welk werk in 8 dagen voltooid was, waarna 4
halve kartouwen daarop werden gesteld „om over den
wal te gebieden". Naast de kat werd door den Hop
man-ingenieur Van den Cornput, dezelfde die bij het
Spaansche beleg van 1580'81 de vesting met succes
tegen Rennenberg had verdedigd, een verplaatsbare
houten toren van 30 voet hoogte, met 3 verdiepingen,
opgericht, van balken en dunne sparren in elkaar ge
schroefd, om tegen het vijandelijk geschut beter be
stand te zijn.
Deze toren, een navolging van de Romeinsche „turres
mobiles", had ten doel, om van daar door musketvuur
de bezetting niet alleen uit den bedekten weg, maar
ook van den hoofdwal te verjagen.
Toen een en ander gereed was en de aanvalsloop-
graven inmiddels reeds den bedekten weg tot op korten
afstand genaderd waren, beraadslaagden de bevel
hebbers over de verdere wijze van aanval. Het advies
van den Artilleriemeester Charles de Levin, Heer van
50