van Steenwijk verklaard. Met Coevorden was het de
belangrijkste vesting, welke den weg naar de nog
bezette Noordelijke provinciën moest openen. Maar
eerst moesten de groote rivieren voor de snelle
operatiën, die Prins Maurits op het oog had, worden
vrijgemaakt, en in den haast Napoleontischen veld
tocht van 1591, waardoor zijn roem als veldheer reeds
op 23-jarigen leeftijd voor alle tijden werd gevestigd,
verovert hij daartoe achtereenvolgens de vestingen
Zutphen, Deventer, Delfzijl, Hulst en Nijmegen.
Na de inneming van Delfzijl was reeds met de om
singeling van Steenwijk een begin gemaakt, maar
wegens den Prins gemelde bewegingen van zijn grooten
tegenstander, den Hertog van Parma, in het Zuiden
des lands, had hij het beleg opgebroken.
Zoodoende kreeg evenals Alkmaar tijdens Haar
lem' s beleg in 1573 Steenwijk den tijd, zijn vesting
werken te verbeteren en is deze vesting, zooals Van
Reyd schrijft„den volghenden somer met thien
dobbel kosten van geit, munitie ende menschen, met
verlies van tijdt ende versuymenis van andere
wercken" genomen moeten worden.
Des winters onthield men zich van oorlogvoeren, doch
vroeg in het volgend voorjaar werd aan den uit-
drukkelijken wensch van de Staten van Friesland
voldaan, om het gestaakte beleg te hervatten. De
vesting was intusschen bijna onneembaar gemaakt en
hoewel slechts van kleinen omvang: niet meer dan
1600 passen in omtrek, met 8 bastions (met defensie-
lijnen van 25 tot 40 Rijnlandsche roeden lengte)
versterkt en de 4 poorten door vóórwerken beveiligd.
Langs de escarp- of stadszijde vond men een onderwal
of fausse-braie en voor de vrij breede, in het midden
gepalissadeerde, gracht een bedekten weg, geschikt
voor het doen van uitvallen.
Verder was de vesting ruimschoots van al het noodige
voorzien en bezet met duizend uitgelezen WaalsChe en
49
4