wendijk, de grachten van de Jordaan en de poldersloo-
ten buiten de stad in dezelfde richting, een netwerk van
evenwijdige strepen beheerscht de ongebonden uitbrei
dingen van de stad, ontstaan uit het netwerk van de
evenwijdig loopende slooten in het vroegere polderland.
Beide redenen zullen hier gelden, want de weiden tus-
schen de slooten hadden behoefte aan een oprit naar
den dijk.
Zoo zijn we vanzelf aangeland aan de ringgracht om de
stad. Aan den Westkant was geen gracht noodig, die was
er al, de rivier de Wetering.
Aan de andere zijde, den Oostkant van de stad, werd de
buitengracht gegraven. Dat kan men nu nog zien, want
de O.Z. Voorburgwal is netjes recht, terwijl de N.Z.
Voorburgwal kronkelig en niet overal even breed is.
Dat graven van een gracht had verschillende doelein
den. Eerst een weg erbij maken, want het water was de
weg, dan uit het oogpunt van verdediging, doch ook
nog voor iets anders. Met den uitkomenden veengrond
hoogde men het terrein binnen de gracht op. Daardoor
is het te verklaren, dat men bij graven in oud-Amster
dam zoo hoog veengrond aantreft, zoo hoog als de na
tuur geen laagveen gevormd kan hebben.
Nu moest die buitengracht aan de Oostzijde ook nog met
den Amstel, het Rokin in verbinding gebracht worden,
dan kon men rondom de stad varen. Dat laatste stuk
ging door het lage moeras, de Nesse. Daar was het een
koud, nat, grimmig oord en de gracht heette de Grim.
Met elkaar vormden de Wetering, het Spui, de Grim en
de gracht aan de Oostzijde de eerste verdedigingsgracht
van de stad. Omdat burg beteekent stad, welk woord in
burgemeester bewaard is gebleven, werd deze stads
gracht burgwal genoemd. Want het was niet alleen een
gracht, doch ook een wal, wegens de ophooging aan de
binnenzijde. Om dien wal nog eens te versterken, werd
de buitenzijde, voorzijde voorzien van een walmuur. De-
2e was, evenals de huizen en de schepen en alles wat de
21