DE BOUWWERELD. 411 en het tegendeel van wat hij aanraadde gedaan; men heeft ook in het geval van het gebouw der Nederl. Handelmaatschappij het advies der architecten ge negeerd, met het gevolg dat een der schoonste aspecten van Den Haag door een karakterloos gebouw ontsierd is. Om Berlage's ontwerp voor een Gemeente museum naar de eischen van de-praktijk te beoordeelen, riep men twee der kundigste directeuren van moderne musea uit Duitschland, ondanks hun gunstig oordeel, heeft men de zaak er verder bij laten liggen, en hoorde de architect nu drie jaar lang niets van het plan., terwijl het toch hoog tijd wordt, dat het bestek althans wordt gemaakt. (Naar verluidt, zijn hierover van B. en W. binnenkort nadere mededeelingen te wachten. W.) Er is bij dit alles iets niet in den haak. Dat de kunst in dezen bezuinigingstijd vaak het loodje legt, is te betreuren, maar te verklaren, doch het schijnt onnoodig, dat zij ook nog vernederd wordt...." Verder, sprekende over de Haagsche schouwburg muurschilderingen, zegt de heer Veth: „Deze geheele discussie over het mooi of niet mooi van het werk (is) in strijd met de meest elementaire correctheid. Voor de zooveelste maal zijn de adviseurs van de gemeente verloochendvoor de zooveelste maal. heeft een leekenuitspraak het vonnis van deskundigen met aanmatigend commentaar vernietigd. Er zit aan deze zaak dus meer vast dan oppervlakkig lijkt; en ze zal, als zij niet geschikt wordt, den stoot geven tot een algemeen protest." Naar men weet, deelden de bladen voor enkele dagen mede, dat de schilderingen er (nu langs een omweg) toch komen zullen. Hoe dit zijwat weinig hartverheffend schouwspel vertoont dit alles. Dit geval leert wederom, hoe hóóg tijd het wordt, dat het vraagstuk der Schoonheids- of Adviescommissies in den grond geregeld wordt. Reeds jaren lang koestert de Regeering het plan, dit vraagstuk tot een bevredigende oplossing te brengen. Bij de instelling van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen behoorde dit tot een der eerste en voornaamste wenschen aller kunstminnenden. Hoe staat het hiermede? Niets wordt er meer van vernomen. Zooals het nu gaat, kan het niet langer voortduren. H. W. NIEUWE PUBLICATIES Oudheidkundig Jaarboek. 3de serie van het „Bulletin van den Nederl. Oudheidkundigen Bond". (Uitgave Oosthoek, Utrecht.) Zeer interessant is de inhoud van het zooeven ver schenen Decetnber-nummer. Het opent met een korte geïllustreerde studie van J. C. E. Peelen over „Versieringen op tegels naar ontwerpen van Daniël Marot". Deze bekende Fransche kunstenaar, die in 1686 door Willem III (den lateren koning van Groot-Bretagne) tot zijn particulieren architect benoemd werd, leverde buiten zijn bouw kunstige werken eveneens een groot aantal ontwerpen op het gebied dér kunstnijverheid, welke in de ver schillende uitgaven zijner werken gepubliceerd werden. Deze ontwerpen- in Lodewijk XlV-karakter werden door zeer vele kunstnijveren van dien tijd en later in hun onderscheiden voortbrengselen met graagte, en meestal vrij, nagevolgd of gecopiëerd. Dit geschiedde vooral ook voor decoratieve paneelen en vullingen, waarvan er zelfs in laat-Delfsch aardewerk uit gevoerd zijn. De hier besproken en afgebeelde groote tegels (62 X 62 cM.) geven daarvan een uitstekend voor beeld. Zij zijn van bizonder minutieuze en fraaie uit voering, wat de techniek betreft. Hoe duidelijk ontwaren we echter aan deze tegels, hoezeer het eertijds zoo karaktervolle beroep der tegelbeschildering in dien tijd reeds in verval was! Nagenoeg niets van het zoo onzegbaar aantreklijke dezer vroeger zoo eenvoudige handwerksproducten is erin 'overgebleven. Het zijn fraaie teekeningen, of, zoo men wil, fijne penseelwerken op steen, met smaak gedaan. Doch wat eraan ontbreekt, dat is natuur, karakter. Dergelijke voorstellingen ert composities zouden evengoed in elke andere techniek uitgevoerd kunnen worden. Hetgeen dan ook allerwege toen geschiedde. Zij toonen maar al te duidelijk, dat het slechts copiïsten-werk is; en dit, ondanks de afwijkingen en veranderingen van het oorspronklijk voorbeeld. Het is aangepast of pasklaar gemaakt werk; knap maar ziel loos. Een sprekend voorbeeld geven deze tegels van uiterlijken rijkdom en innerlijke armoede. Vervolgens bevat deze aflevering belangrijke be schouwingen over „Hollandsche herinneringen te Malaka" door J. C. Overvoorde; „Een nieuw ont dekte schilderij van Jan van Scorel" (in het Duitsch) door Gustav Glück; „Noord-Nederlandsche Minia turen" door A. W. Bijvanck; „Grieksche Oudheden in Nederland" door C. W. Lunsingh Scheurleer; „de St. Nicolaaskerk te Dwingelo" door Frans Ver meulen; een in „Memoriam A. von Oechelhaeuser" door E. J. Haslinghuis; alles geïllustreerd; en ten slotte „Officieele Mededeelingen" en „Korte Berichten". Een in alle opzichten belangrijk nummer op oudheid kundig gebied. 'n Enkele opmerking zij ons geoorloofd: Het zou niet kwaad zijn, zoo de warrelige, niet zeer edele omslag nu met den nieuwen jaargang door een karaktervoller vervangen werd. We kennen er heel wat betere van den ontwerper. H. W.

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1923 | | pagina 3