DE BOUWWERELD.
357
gold hem bovenal, als door natuurlijke sympathie
gedreven. Dit spreekt uit elke bladzijde van zijn laatst
verschenen groote werk, de „Geschiedenis der Neder-
landsche Bouwkunst", het eerste standaardwerk op
dit gebied van dezen tijd.
Zijn pen was onvermoeid; en ook de vele voor
drachten door hem gehouden, waren steeds welkom;
wat zij volkomen verdienden; daar zij voor alles
natuurlijk en leerzaam waren, leerzaam in den waren
zin des woords. Door deze oorspronkelijke gave was
hij de geboren schrijver, de geboren docent. Zijn stijl
loopt als-van-zelf. Men bemerkt feitelijk niet dat men
leest; men hoort hem spreken, vertellen; waarbij alle
aandacht op het behandelde onderwerp gevestigd
blijft. En dat altijd zoo heel gewoon-weg, zonder veel
hoogten of laagten; doch nimmer droog of vervelend.
Voor zijn vele studies bestudeerde bij de klassieke
talen; daar hij de bronnen-zelf wenschte te
kunnen raadplegen. Ook de moderne talen kende hij
uitstekend.
De deeglijkheid zijner kennis op kunst-historisch
gebied, en die van Nederland vooral, had moeten
veroorzaken, dat Weissman tot Hoogleeraar in de
Kunstgeschiedenis van zijn land benoemd geworden
ware. Dit zou een schoone roeping voor hem geweest
zijn, geheel in de lijn van zijn persoonlijkheid en
karakter. Wat zou dit der deugdelijke onderlegdheid
onzer jongere kunstenaars ten goede zijn gekomen.
Een eigenaardige karaktertrek in hem was, dat hij
het zich tot gewoonte maakte, zijn spontane, vaak
humoristische, soms sarcastische invallen in punt
dichten op te schrijven. Hij onderteekende deze met
het pseudoniem „Candidus", een zinspeling op zijn
naam; daar het „Wit", „blank" (fig.oprecht, open
hartig, onbevangen) beteekent.
Deze korte rijmen („Sneldichten", noemde hij ze)
verschenen in de bouwkundige bladen, en de beste
ervan werden later verzameld en bij Van Rossen uit
gegeven.
Ziehier enkele ervan:
DE DAM.
O! Amstelstad!
Daar, waar gij, prat
Op kroon en schat,
Uw oorsprong hadt,
Gaapt nu een gat,
Wat zegt u dat?
GRAP.
Een grap moet aardig zijn
En niet te lang van duur:
Maak daarom nooit een grap
In uw architectuur.
Een grap, als vluchtig iets,
Is velen een vermaak:
Doch als een grap versteent
Verliest zij geur en smaak.
Met de moderne kunstbeschouwingen stond Weissman
nimmer op al te goeden voet. Het komt mij voor, dat
dit gebrek aan waardeering voor nieuwere ideeën
zoowel uit een verlangen naar het volmaakte, een
juist inzicht in het nog onvolkomene van het in dezen
tijd bereikte, als in een, zij het ook onbewuste naijver
op de jongeren door gebrek aan eigen architectonische
scheppingskracht toegeschreven worden moet.
Hij was een dergenen, die steeds bij het oude
zweeren en aldoor opnieuw beweerendat de kunst
voor immer dood is.
Toch werd zijn stemming ten opzichte van nieuwere
kunstuitingen in later jaren beter. Maar geheel van
harte ging dat toch nooit.
Steeds weer verviel hij tot zijn oud, afwijzend
standpunt.
Hij hoopte wel, doch geloofde niet volkomen
in den waarachtigen opbloei der kunst.
Dit laatste veroorzaakte, dat zijne latere beschouwingen
soms iets twee-slachtigs verkregen. Wel gevoelde hij
zich gedrongen het nieuwe te waardeeren; maar-
contre-coeur meestal.
Dat hij de opgeschroefdheid en zelf-overschatting
der quasi-moderne diep striemen kon, blijkt uit het
volgend puntdicht:
MEUBELKUNSTENAAR.
Men vindt, hij geeft zich te veel air.
Maar is 't niet heerlijk, zich te voelen
Den Michelangelo der stoelen,
Ja, van het gansche meubilair?
Nog vele regelen zouden we aan dezen merkwaardigen
mensch kunnen wijden; doch, waar reeds zoo veel
over hem gezegd werd, daarmede slechts in herhalingen
vervallen. Het hier geschrevene had slechts ten doel,
enkele kanten van zijn veelzijdige natuur iets nader
te belichten. Véél goeds bracht Weissman ons land
en vooral Amsterdam op z ij n e wijze.
Laat ons met dit zijn puntdicht, waaruit geheel zijn
bespiegelende aard blijkt, mogen eindigen:
HET LEVEN.
(Naar Jean Morés.)
Zeg niet: het leven is voor mij een vroolijk feest,
Want dan zijt gij een dwaas, of al te laag gezonken.
Zeg ook niet: 't leven is mijn ongeluk geweest,
Want dan zou u de moed te spoedig zijn ontzonken.
Lach, als de lentezon, die alle knoppen vult,
Ween, als de herfstwind, die elk blad tot rust laat komen,
Smaak elke vreugde, draag elk lijden met geduld
En zeg: het is al veel, van droomen mocht ik droomen.