356 DE BOUWWERELD. levendig, spontaan geschilderd; zonder oppervlakkig te zijn. Dit is de groote verdienste ervan. Ik wijs hier op dit portret met voordacht, daar deszelfs aanschouwing voor velen, die dezen architect slechts onvoldoende kenden, het beste middel is, om zich een méér dan vluchtig beeld zijner persoonlijkheid te scheppen. De verschillende doodsberichten in de bladen spraken alle van een zekere meerdere of mindere terughoudend heid of stroefheid in zijn natuur. En deze was inderdaad aanwezig. Steeds liep hij met het hoofd eenigszins gebogen (zonder daarom nu juist de straatsteenen te zoeken). Zag hij iemand aan, dan was dit als van onderuit-dwalend-onzeker. Hiermede toonde hij dit over zich te hebben, wat vele menschen bezitten, die een nadenkend, bespiegelend leven leiden, en daardoor in hun gedachten onverpoosd met iets bezig zijn. Uitsluitend bij énkele gelegenheden gaf Weissman zich meer openlijk; en dan dit dient gezegd dan viel hij mee. Dit laatste klinkt eenigszins on eerbiedig; doch is als zoodanig allerminst bedoeld. Het wil alleen dit zeggen: dat deze bouwmeester, ondanks zijn meer gewone terughoudendheid, bij bizondere gelegenheden groote aantrekkingskracht op zijn omgeving oefende; hetgeen vooral in zijn vele be kende populaire voordrachten op bouwkunst-historisch gebied sterk aan den dag trad. Bizónder sympathiek in zijn fijnen, suggestieven humor was hij danhoog verstandelijk, sproedelend van leven; en daarbij de eenvoud en natuurlijkheid zelve. Aldus was hij een echt-aantreklijke persoonlijkheid. Welnu, zóó schilderde hem Rueter in bovengenoemd portret: Weissman op zijn best en onvergeetlijk. Onvergeetlijk voor degenen die hem kenden in deze zijn beste momenten. Als een merkwaardig bewijs, hoe hijzelf van^de waarde van dit portret overtuigd was, het navolgende Voor enkele jaren ontmoette ik hem bij de opening eener tentoonstelling in het Stedelijk Museum. Na afloop daarvan dwaalden we samen voor eenigeoogen- blikken door de schilderijen-cabinetten en kwamen aldus ook voor zijn portret te staan. Ik zei hem toen ervan, wat ik hierboven vermeldde, namelijk dat het mij het beste en levendigste werk van Rueter geleek; althans voor zoover diens werk mij bekend was. Weissman antwoordde daarop: Ik vind dat ook. Maar het kostte mij dan ook moeite, hem (den schilder) er mee te doen ophouden. Steeds wou hij, dan hier, dan daar, er weer wat aan veranderen of verbeteren. Op 't laatst heb ik het hem als 't ware uit de handen genomen, door te zeggen: zoo is 't goed; en zóó moet het nu ook blijven! Het menschlijk wezen opgebouwd als het is uit een ongekend aantal verschillende, vaak zeer tegenstrijdige eigenschappen, toont zijn natuur naar buiten in véle facetten. Dit „maakt, dat door een él te ver doorgedreven zelfbeschouwing, door de onverpoosde doordringing der diepzinnigheid van eigen wezen, de mensch zijn hoogste eigenschap (dat is zijn zelf-vertrouwen) verliest. Zijn inzicht in de hooge beteekenis van zijn totaal wezen gaat door een te vér gedreven zelf-ontleeding teloor; en daarmede zijn hoogste kunstvermogen. Zoo dunkt ons stond ook Weissman's beschouwende, contemplatieve aard een volkomen kunstenaarsschap in den weg. Zijn blik was die der menschen, die te veel op zichzelf experimenteeren en daardoor maar zelden superieure kunstenaars worden; daar hun inzicht in de onvolkomenheden van het leven en in eigen persoonlijkheid de volkomen overgave aan den goddelijken scheppingsdrang onmogelijk maken. Scheppen kan alleen door de Daad geschieden, door de daad die wéét, die niet tot in 't oneindige wikt en weegt, doch voortbrengt. Het is de volkomen afgescheidenheid, de afgestorvenheid van 't eigen „ik" gedurende het scheppen, die den Meester tot 't voortbrengen van het volmaakt kunstwerk voert. Uit sluitend het geheel zich losgevoelen van eigen per soonlijkheid, het zich oplossen in de oneindige schoonheid, veroorzaakt het ontstaan van onsterflijke werken. Slechts zeer weinige dusdanige scheppers worden door de natuur voortgebracht. Door verschillende sprekers en schrijvers werd er na zijn verscheiden reeds duidelijk op gewezen, hoe Weissman door zijn onderscheiden geschriften en voordrachten, méér nog dan door zijn bouwwerken ons land veel goeds bracht. We zouden dan ook hier, in dit het lijf-orgaan zijner laatste jaren, niet gaarne in herhalingen ver vallen. Ons doel is slechts, enkele zijden van zijn veelzijdig karakter iets nader te belichten. In dit vijfde „Heemschut"-nummer van 1923, orgaan van den Bond, die zoozeer zijn volle toewijding bezat, mocht een enkel nader woord van herinnering niet ontbreken. Dit toch is het eerste nummer dat na zijn heengaan verschijnt. Hoevele lezers zullen zich zijn onvermoeide werk zaamheid als eerste secretaris van „Heemschut" niet herinneren, en met eerbied herdenken, hoe hij steeds op de bres stond, waar het gold, de nog bestaande zoo telkens bedreigd wordende schoonheid van ons land in bescherming te nemen. Zijn geheele persoon lijkheid gaf hij hiertoe. Ja, hiervoor lééfde hij als 't ware. De groote schoonheid van onderscheiden plaatsen, landen en tijdperken was hem bekend; doch Holland

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1923 | | pagina 4