282 DE BOUWWERELD.
omschreven zal er niets worden gevonden niet alleen,
maar als in het lichaam van den berg nog overblijfselen
van vóórhistorische dieren verborgen zijn, zullen deze
alle waarde hebben verloren, als zij door ontploffings
middelen moeten worden te voorschijn gebracht. Dat
snapt een leek wel.
Het is ten hemel schreiend als men de steeds voort
schrijdende verwoestingen aanschouwt en de jammer
klachten hoort van de Maastrichtsche wandelaars, die
het machteloos moeten aanzien, dat hun berg wordt
vernield. Men moet de vreemdelingen hooren, die nu
in grooten getale Maastricht en den berg bezoeken en
hun oogen niet kunnen gelooven, als zij een dergelijke
stelselmatige vernieling van natuurschoon zien gebeuren.
De ruïne Lichtenberg (die als uitzichttoren is ingericht,
zonder dat het karakter als ruïne verloren ging) is nu
slechts langs een omweg bereikbaar. Nog erger is, dat
de mooie wandelweg, welke zich vroeger in grillige
bochten langs de oostzijde van den berg kronkelde
en die toegankelijk was voor iederen bezoeker van het
ChSlet, nu ook geheel verdwenen is. Over dien weg
is nu een smalspoor aangelegd, waarover een kleine
locomotief de kipwagentjes vervoert tot bijna aan de
Belgische grenzen. Voor het aanleggen van dat lijntje
zijn bijna alle bosschages, Waar de meest zeldzame
flora welig tierde, moeten verdwijnen. De idyllisch
gelegen uitgang van de onderaardsche wegen in den
berg, de zoogenaamde „Drei Loker", welke op dien
wandelweg uitkwam, is bijna geheel verdwenen, weg
gehakt en de gangen verstopt door het neerstortende
puin en grint. Het treintje, dat den voor de Belgische
mergelontginners waardeloozen bovengrond van den
berg vervoert, loost zijn inhoud langs de schilderachtige
hellingen, zoodat al wat aan vegetatie nog door het
kapmes mocht zijn gespaard, die onder een laag zand,
leem, grint en fijne mergel bedolven wordt. Behalve
dat dus het natuurschoon op onverantwoordelijke
wijze wordt verwoest, verdwijnt de zeldzame in-
heemsche flora, welke hier op den berg een vrijplaats^
had. Niet alleen de natuurkenners wisten het, dat hier
een der weinige plaatsen in ons land was, waar
orchideeën in het wild groeien.
Wel een genot voor den natuurvriend was het, om
in die doolhofachtige kronkelpaadjes te wandelen,
welke zich uitstrekten van het Chalet, tot een heel
eind over de Belgische grenzen, en te luisteren naar
de trillende jubeltonen van alle zeldzame zangvogels.
In „De Levende Natuur" hebben Dr. Thijsse,
E. Heimans, A. W. KloosJr. en Dr. W. G. v. d. Sleen,
reeds artikelen gewijd aan de bloemen en planten van den
St. Pietersberg; geologische beschouwingen over den
berg als monument; een bijdrage: „De St. Pietersberg
als bastion voor zuidelijke planten" van Jansen en
Wachter: „De grasflora van den St. Pieter", van
C. Sipkes met een eveneens natuurhistorische be
schouwing.
De alom in den door haar schoonheid vermaarde
helling van den St. Pietersberg bij Maastricht, dreigt
onherroepelijk verloren te gaan, is zelfs reeds voor
een groot deel verdwenen, tengevolge van de met
koortsachtige haast voortgezette afgraving. Het is of
die Belgische Maatschappij voelt, dat er voor de voort
zetting van haar werk gevaar dreigt, en of zij nu in
den kortst mogelijken tijd zooveel schoons wil doen
verdwijnen, dat een verbod van Regeeringswege, om
daardoor het overschietende natuurschoon te beschermen,
geen doel meer heeft. Hoeveel vereenigingen in den
lande zooals „Stadsverfraaiing" te Maastricht, zooals
„Heemschut", de Vereeniging tot behoud van natuur
monumenten, enz. enz. ook eenige particulieren
met klinkende namen, hebben nu al niet aan de
Regeering adressen gericht, (ware wanhoopskreten)
om toch zoo spoedig mogelijk door een bepaald verbod,
aan die hemeltergende verwoesting paal en perk te
stellen, en het antwoord op al die klemmende vertoogen
is een doodsch stilzwijgen.
En ondertusschen werken schop en houweel, lucht-
boor en dynamiet, tot zelfs verplaatsbare, op rails
loopende stoomgraafmachines, met onvermoeiden ijver
dag aan dag voort, om wat eens de St. Pietersberg
was, van den aardbol te doen verdwijnen.
En als het waar is wat nu reeds gemompeld wordt,
dat op de plaats waar men nu graaft, een cement
fabriek zal worden gebouwd, dan is de ellende heelemaal
niet meer te overzien. Zelfs wordt er verteld, dat de
exploitanten de toestemming der Nederlandsche Re
geering reeds in den zak hebben, vandaar haar stil
zwijgen en haar niet-ingrijpen. Al hopen we, dat die
praatjes overdreven mogen zijn, alles wijst er op, dat
die plannen bij de exploitanten wel degelijk bestaan
en de Nederlandsche Regeering is door haar stilzwijgen
oorzaak, dat dit alles grif wordt geloofd. Trouwens
de schuld van de heele misère is voor het grootste
deel te wijten aan het gemeentebestuur van Maastricht.
De vroegere eigenaar van den berg en de zich daarop
bevindende landerijen, de hoeve Lichtenberg enz. had
zijn bezitting aan de gemeente Maastricht aangeboden
voor een ronde som van f170.000. De gemeenteraad
heeft dat aanbod echter van de hand gewezen, ofschoon
de pachtsommen der gebouwen voldoende rente op
leverden. Wel is waar mag men de gemeente hierover
niet te hard vallen, want van alle zijden werd toenmaals
op bezuiniging aangedrongen, doch als dit voorstel
behoorlijk in de bladen was toegelicht en op de voor
deden was gewezen, die het voor de gemeente op
leverde, dan had het toen wel een meerderheid in
den Raad gevonden. Nu heeft een Belgische maat
schappij het aanbod gretig aanvaard, met het gevolg,
dat ons mooiste stukje natuurschoon in de onmiddelijke
nabijheid van Maastricht onherstelbaar wordt vernield,
waarbij groote esthetische, geologische, botanische,
natuurhistorische en natuur-monumentale belangen op
niet te herstellen wijze zullen worden geschaad. Nog
is het tijd, doch dan moet de Regeering onverwijld
ingrijpen met een verbod in den vorm van een kap-
verbod. Als men in Den Haag blijft dralen is het te laat.