202 DE BOUWWERELD. Heemschut dankt het aan Mr. K. Hazelhoff Roelfsema, lid van zijn Bestuur en lid der Provinciale Staten van Noord-Holland, dat die Staten een „Ver ordening tot het weren van inbreuken op natuurschoon" in die provincie vaststelden, welke den lOden October 1912 in werking trad. Juist in deze provincie was zulk een Verordening zeer noodig, want tusschen Amsterdam en Haarlem, langs den spoorweg zoowel als langs den straatweg, zag men reclame naast reclame. Het goede voorbeeld, door Noord-Holland gegeven, werd in 1913 door Zeeland en Zuid-Holland, en in 1919 ook door Limburg gevolgd. Maar de besturen der andere provincies hebben tot dusver niet naar de roepstem van Heemschut willen luisteren. Vooral Utrecht en Gelderland worden nog zeer door reclames ontsierd. Van de gemeenten was het Nijmegen, dat het eerst het kwaad bestreed, door in 1912 bepalingen tegen reclames te maken. Sedert zijn vele gemeenten gevolgd, doch, zonderling genoeg, de groote steden lieten de reclame haar gang gaan. In 1922 is het Heemschut eindelijk gelukt, Amsterdam, dat zulk een schoone stad is, tot het maken van bepalingen tegen de reclame te bewegen, doch na anderhalf jaar zijn die bepalingen nog altijd hiet van kracht. Een belangrijk punt op het programma van den Bond is: „het beschermen van bestaande schoonheid in de natuur". Heemschut heeft niet de middelen, die de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland in staat stelden die schoonheid voor het nageslacht te bewaren door het aankoopen van terreinen. Wat deze vereeniging voor Nederland gedaan heeft geeft haar aanspraak op groote erkentelijkheid. Maar het komt zoo dikwijls voor, dat de natuur uit winst bejag of door onverstand wordt ontluisterd. Wanneer dit dreigde te zullen geschieden en er werd aan den Bond tijdig kennis gegeven, dan is het dikwijls gelukt, de ontsiering te voorkomen. Vooral tijdens den oorlog was het gevaar groot. De prijs van het hout was toen zoodanig gestegen, daf overal geveld werd, waartegen de Bond niets kon doen. Heemschut richtte in 1917 zich tot den Minister van Landbouw, om op maatregelen ter beteugeling aan te dringen. Het indienen van een ontwerp voor een „Nood-Boschwet" was hiervan het gevolg. Spoedig kwam dit ontwerp in behandeling, maar er werd een amendement ingediend om het verbod van vellen tot behoud van natuurschoon er uit te verwijderen. De schitterende redevoering, die Dr. J. Th. de Visser, lid van het Bestuur van Heemschut, toen in de Tweede Kamer hield, heeft het ontwerp ongewijzigd doen aan nemen. In de Eerste Kamer bepleitte de heer Edo J. Bergsma als lid van het Bestuur van Heemschut het onveranderd laten der wet met goeden uitslag. Toen het ontwerp tot wet was geworden, verzocht de Minister van Landbouw den Bond om, zoodra zou zijn gebleken, dat door een voorgenomen of reeds begonnen velling het natuurschoon bedreigd werd, daarvan mededeeling te doen aan den heer E. D. van Dissel, hoofd van het Staatsboschbeheer te Utrecht, opdat dit een kapverbod zou kunnen uitlokken. Aan dit verlangen is voldaan en zoo werd heel wat schoonheid gered. Thans is de „Nood-Boschwet" door de „Boschwet" vervangen, die de kapverboden, zooals zij voorheen bestonden, niet meer kent. Alleen door overreding zal Heemschut zijn doel dus voortaan moeten trachten te bereiken. Gedurende den oorlog zijn vrijwel alle noteboomen door de militaire macht opgevorderd, om voor het maken van geweren te worden gebruikt. Hiertegen heeft de Bond niets kunnen doen. De Nederlandsche steden ontleenen een groot deel van haar bekoorlijkheid aan haar grachten, In de negentiende eeuw zijn vele grachten gedempt en in doodsche straten veranderd. Ook werden zij wel op andere wijze ontsierd. Verscheidene malen is het Heemschut gelukt, het dempen van grachten te voorkomen. Te Delft wilde men een electrische tram langs het Oude Delft maken, dat daardoor van zijn schoonheid ten eenenmale zou worden beroofd. Dat de heemschut gedachte veld heeft gewonnen, bleek wel uit de tal rijke stemmen, die tegen deze stedenschennis zich verhieven. De Bond verzocht het gemeentebestuur van Delft, de lijn niet langs het Oude Delft doch langs de Phoenixstraat te leggen, doch vernam, dat tegen de inwilliging van dat verzoek technische bezwaren bestonden. Sedert bleek, dat er tegen het leggen van de lijn langs het Oude Delft nog veel meer technische bezwaren aanwezig waren en nu zal zij langs de Phoenix straat komen. De schoonheid der Prinsestad is dus gered. Het wapen, dat het meest tegen Heemschut wordt gebruikt, heet „de eischen van het verkeer". Dit wapen kon vooral dienst doen in den tijd, toen het scheen, alsof het geld overal maar voor het grijpen lag. In die dagen, kort na den oorlog, werden vele aanslagen op de schoonheid van stad en land beraamd, zooals de doorbraken en de onteigeningen voor groote ge bouwen te Amsterdam en het electrische spoorwegnet door het Gooi. Heemschut heeft zich daartegen geweerd, wat het kon, maar het zou den strijd verloren hebben, als het niet in de „malaise" een onverwachten bond genoot had gekregen. De millioenen, die voör het verwezenlijke der plannen noodig waren, bleken niet aanwezig. Zoo werd het gevaar afgewend. Maar toch is de schoonheid er niet zonder kleer scheuren afgekomen Amsterdam vooral weet daarvan mede te praten. Op het programma van den Bond staat verder: „het beschermen van bestaande, uit eenig oogpunt belangrijke gebouwen en gedenkteekenen". Hier wordt

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1923 | | pagina 2