132 DE BOUWWERELD. DE NIEUWE MEER BIJ AMSTERDAM cheen de zaak van de Nieuwe Meer, die door een sluis, welke men er in wilde gaan bouwen, haar schoonheid zou ver liezen, er hopeloos voor te staan, in den aatsten tijd is er eenige kentering waar te nemen. Wij hadden aan de leden der Tweede Kamer het vorig „Heemschutnummer", waarin wij het artikel van Mr. D. Hudig plaatsten, gezonden, en zagen met gènoegen, dat in het voorloopig verslag over het wetsontwerp aan het vraagstuk der schoonheid aan dacht is gewijd. Ook is de Commissie van Bijstand in het beheer der Publieke Werken van Amsterdam een onderzoek ter plaatse gaan instellen. De heer Hudig gat den kamp niet op. Aan een artikel van hem in het „Handelsblad" ontleenen wij het volgende. De argumenten, die ten voordeele van de sluis in de Nieuwe Meer in adressen worden aangevoerd, zijn van technischen aard. Ik waag het niet, mij daarover een oordeel aan te matigen, maar zal hun betee- kenis zeker niet gering schatten. Mocht inderdaad een andere oplossing, dan thans wordt voorgesteld, er noodwendig een van den kleinen kant zijn, die wel licht voor eenigen tijd voldoet, maar waarbij binnen kort opnieuw moeilijkheden zullen rijzen, dan zou ik de eerste zijn, om mij tegen zulk een oplossing te verzetten. Prutswerk wreekt zich steeds. Geheel overtuigend lijken mij echter, vooralsnog, de technische argumenten niet. Uit den aard der zaak worden door de bij de scheepvaart belanghebbenden de bezwaren zoo breed mogelijk uitgemeten. Daar mag tegenover worden gesteld, dat het water benoorden de brug ruimer is dan het op de bij de onteigenings plannen behoorende kaart lijkt. Maar bovendien wordt aan een tweede mogelijkheid geen aandacht gewijd: een verbinding van brug en sluis, die ook elders te Amsterdam voorkomt. Of deze in dit geval mogelijk is, ik kan mij er evenmin over uitspreken. Maar ik blijf het van groot belang achten, alsnog naar de mogelijkheid van een andere oplossing een onderzoek te doen instellen door deskundigen, die niet uitsluitend belang hebbenden zijn, of zich aan een bepaald plan hebben vastgelegd voordat de Gemeenteraad (dit is immers nog niet gebeurd?) de credieten toestaat voor de sluis. Ik zou vooral willen waarschuwen tegen eenzijdig heid; een eenzijdigheid, welke uit den aard der zaak spreekt uit het adres der scheepvaartvereenigingen. De kern van het betoog in mijn vorig artikel was juist dit, dat, wanneer zich belangrijke stadsuitbreidings problemen voordoen als het onderhavige, niet uitsluitend technische belangen den doorslag mogeti geven, maar ethische ook hun volle gewicht in de schaal behooren te leggen. Het spreekt niet van zelf, zooals adres santen schijnen te meenen, dat alle andere belangen hebben te zwijgen, wanneer de scheepvaart of de ingenieur heeft gesproken. Het is zeker van het grootste belang, een oplossing te vinden, die voor de scheepvaart brengt, wat deze behoeft. Maar het is van op zijn minst evenveel gewicht, dat het natuur schoon, hetwelk ons zoo karig is toebedeeld, be houden blijft. Beide belangen moeten worden be hartigd; door het wegen van beide moet de goede oplossing worden gevonden. Uit het interview van den heer Bos blijkt, dat in zijn ontwerp- daartoe althans een poging is gewaagd. Voor de verdwijnende natuur wordt een bescheiden wandeling op zichzelf toe te juichen in de plaats gegeven. Ik wil de waarde daarvan hier buiten beschouwing laten, maar moet er toch den nadruk op leggen, dat deze nimmer in de plaats kan treden van hetgeen ons ontnomen wordt. Zij is van geheel ander karakter. De Nieuwe Meer is een bezit van groot belang voor Amsterdam, juist omdat zij een stuk „vrije natuur" is, die wij in de omgeving onzer stad zoo dringend behoeven. Het is een verkeerde opvatting, dat schoonheid in de omgeving eener. groote stad zou moeten verdwijnen. Reeds in mijn vorig artikel wees ik erop, hoe de Amerikaansche steden, zoodra zij hun uitbreidings plannen door bevoegden (Nolen, Olmsted, Mawson) hebben doen uitwerken, erop uit zijn, alle water tot diep in de stad te behouden, en de oevers ervan als park en ontspanningsterrein te doen aanleggen. In dringen van de natuur in de stad is niet in tegen stelling, integendeel in overeenstemming met moderne opvattingen omtrent stadsaanleg; men denke aan Eberstadt, aan Saarinen's beroemd plan voor Helsing- fors, aan het plan van Niedermann en Hippemeyer voor Rijssel. Over de wenschelijkheid om de natuur voor de groote stadsbevolking te behouden en te ver meerderen kan ik kort zijn. Deze bevolking behoeft ontspanning in de vrije natuur voor haar zedelijke gezondheid. „Recreation", de heer Cleyndert heeft in het Jaarboek der Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten zoo goed gezegd, moet inderdaad „herschepping"' zijn, vernieuwing van kracht, van gezondheid en frischheid. In de natuur zal zij dit karakter in de eerste plaats kunnen krijgen. Voor de harmonische geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het opgroeiend geslacht is zij een vereischte. Wellicht zal haar werking na de lange tijden van vervreemding, welke tot de diep te betreuren ruwheid der stadsbevolking heeft bijgedragen, pas na vele jaren ten volle worden gevoeld. Een reden te meer

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1923 | | pagina 4