1"BL I PrBi
DEUXIÈME CHAPITRE
130
DE BOUWWERELD.
hanger van een andere opvatting, gelijk, in navolging
van onze oosterburen, niet slechts onze jonge archi
tecten, maar, ook die der Skandinavische landen en
die van Finland huldigen, welke de trekpen niet meer
bezigen, doch de voorkeur geven aan de rietpen, het
potlood en het gekleurde krijt en die geen fijne lijnen
meer toepassen. Soms gebruiken zij ook waterverf.
Deze „moderne" manier bewijst, welk een invloed
Vincent van Gogh heeft gehad.
Wij herinneren ons nog, hoe Theo van Gogh ons
in 1889 te Parijs teekeningen van zijn broeder liet
zien, die hij zeer bewonderde, maar waarvan toen
niemand iets weten wilde. De breede, directe manier,
waarop zij gedaan waren, maakte die teekeningen tot
iets zeer bijzonders. Wij waren toen te Parijs om de
wereldtentoonstelling te bezoeken, waar de afdeeling
bouwkunst natuurlijk niet onbezocht bleef. Daar was
vooral Fransch werk te zien en in een verslag schreven
wij toen: „De teekeningen zijn keurig, maar boezemen
geen belang in. Zij zijn allen zoozeer in denzelfden
geest, alspf ze door één persoon vervaardigd waren.
De koude correctheid, die er uit spreekt, is een der
schaduwzijden van de Ecole des Beaux-Arts, waar
ieder jong talent in denzelfden vorm wordt geperst.
Men is haast blij, als er ergens een lijntje te ver is
doorgehaald of een tint wat vlekkerig is geworden;
alles is beter, dan eentonigheid, hoe correct ook".
Wij dachten toen niet, dat Vincent van Gogh's
kunst invloed op het bouwkundig teekenen zou kunnen
hebben. Pas veel later is de bewondering voor zijn
werk in Duitschland begonnen. De teekenmanier van
den heer Letrosne bewijst, dat ook hij onder de
bekoring van den Nederlandschen meester moet zijn
geraakt, al is het wellicht onbewust. In ieder geval
is van de Ecole des Beaux-Arts in zijn werk niets
te merken.
Welk een vaardig en geestig teekenaar de heer
Letrosne is bewijzen de vignetten, aan het begin en
het einde der hoofdstukken geplaatst, die als silhouetten
behandeld werden. Wij geven hier het vignet, waarmede
het tweede hoofdstuk begint, weder, waar men dè
kinderen van een dorpsschool aan het werk ziet.
LES ÉCOLES
De heer Lëandre Vaillat.heeft een voorrede voor
het werk geschreven. Hij wijst er daarin op, hoe in
zoovele oude Fransche dorpen de „mairie", de school
en de „gendarmerie" een nare dissonant zijn in het
overigens zoo schilderachtige geheel. Zij herinneren
aan het „Journal Officiel", aan de droogste pedagogie
en aan processen-verbaal. Toch moesten zij zijn „het
huis der gemeenschap", „het huis der kinderen" en
„het huis van de veiligheid". De ontwerpen, welke
de heer Letrosne heeft vervaardigd, bewijzen, dat dit
ideaal kan worden verwezenlijkt.
De heer Letrosne heeft alle streken van Frankrijk
bezocht, om er de eigenaardigheden der plaatselijke
bouwkunst te bestudeeren. Die eigenaardigheden heeft
hij in zijn ontwerpen trachten te behouden. Er zullen
vier deelen van zijn werk verschijnen, waarin alle
gebouwen, welke een dorp behoeft, zullen voorkomen,
niet alleen openbare, maar ook bijzondere.
„Een boer van 1922", zoo zegt de heer Vaillat,
„is niet meer een boer van 1914: hij bedient zich
van landbouwwerktuigen, die het werk gemakkelijker
maken; hij stelt hooger eischen aan zijn huisvesting,
aan zijn kleeding, aan zijn vermaak. Hij bschouwtzijn
boerderij, zooals een ingenieur zijn fabriek beschouwt;
hij verdient daar sneller zijn geld, dan vroeger; voor
wat hij voorheen in twee dagen deed, gebruikt hij
maar twee uur; hij heeft nu vrijen tijd en om dien
te vullen rijdt hij in een automobiel, koopt hij een
pianola, leest hij boeken, dagbladen en tijdschriften;
hij houdt van gezellig verkeer, gaat naar de bioscoop,
naar voordrachten, verlangt een goede geneeskundige
hulp, heeft behoefte aan een bewaarschool en aan een
landbouwschool; als de oogst is afgeloopen en de
landarbeid rust, gaat hij een paar dagen naar Parijs.
De boerenarbeider heeft den werktijd van acht uur
per dag verkregen; hij is niet langer tevreden met