DE BOUWWERELD
TWEEDE „HEEMSCHUT'-NUMMER 1923:
XXIIE JAARGANG No. 17
25 APRIL 1923
RED.: A. W. WEISSMAN.
AMSTERDAM.
UITGEVER: F. VAN ROSSEN
HEEMSCHUT IN FRANKRIJK
veranderingen
Minister van
Weigeren de
nemen, dan
eeds sedert langen tijd zijn in Frankrijk
maatregelen genomen, die in verband staan
met de heemschut-beweging.
Zoo werd den 21sten April 1906 een
wet van kracht, welke bepaalt, dat in ieder departement
een commissie van tien leden wordt ingesteld, welke
een lijst moet opmaken van al de onroerende goederen,
die als van beteekenis voor de schoonheid van een
landschap kunnen worden aangemerkt. De commissie
heeft tot taak, de eigenaars van bedoelde onroerende
goederen uit te noodigen, zich te verplichten, geen
te maken, zonder daartoe door den
Schoone Kunsten gemachtigd te zijn.
eigenaars, die verplichting op zich te
wordt van hunne weigering door de
commissie kennis gegeven aan het bestuur van het
departement en van de gemeente waarin het onroerend
goed is gelegen, dat dan onteigend kan worden.
In Frankrijk geldt ook de wet van den 22sten April
1910, die aan de prefecten de bevoegdheid geeft,
reclames te verbieden daar waar zij de schoonheid
van een landschap schaden.
Ook in Frankrijk wordt ingezien, dat nieuwe ge
bouwen, die worden gesticht, zich in hun omgeving
moeten voegen. Frankrijk is een groot land, waarvan
de verschillende streken elk haar eigenaardigheden
hebben. Het hart van Frankrijk is Parijs en voorheen
gold, in de oogen van Parijzenaars en vreemdelingen,
deze stad als alleen bezienswaard.
Maar sedert de automobielen een zoo algemeen
middel van vervoer zijn geworden, begonnen zoowel
Parijzenaars als vreemdelingen ook met wat voorheen
als „la province" al te minachtend werd aangeduid,
kennis te maken.
Zij zagen, welke schoonheid daar nog te vinden is,
niet zoozeer op de badplaatsen, welke in de mode
zijn, dan wel op tal van plaatsen, die voorheen niet
werden bezocht.
Van zelf begon men toen ook in te zien, dat die
schoonheid verdiende behouden te blijven, dat zij
niet mocht worden verstoord door moderne bouwsels,
welke er niet in pasten.
Kunstenaars gingen aan het werk, om te laten zien
hoe men bouwen kon, aan de hedendaagsche eischen
voldoende en toch in het kader van de schoonheid,
die bestond, geen dissonant te voorschijn roepend.
Dit bleek ons, toen de uitgever Dan. Niestlé, 5 Rue
de Vienne te Parijs, ons een brief stuurde met het bericht,
dat „une maquette" van het werk „Murs et Toits pour
les Pays de Chez-nous" door Charles Letrosne
voor ons onderweg was.
In den laatsten tijd hadden wij zooveel van „ma
quettes" gehoord, die modellen van gebouwen in
gips bleken te zijn, dat wij naar deze uitgevers-
maquette" benieuwd waren. Toen wij het pak open
maakten zat er een fraaie portefeuille in, gevuld met
folio-vellen geschept papier, waarop titel en voorrede
met kloeke Elzevier-letter waren gedrukt en die voorts
reproducties van penteekeningen en van aquarel- of
krijtteekeningen bevatten. Deze laatste reproducties
waren als werkelijke teekeningen opgezet.
Met het meeste genoegen doorbladerden wij de
verzameling. Wij herinnerden ons, hoe, lange jaren
geleden, de Fransche uitgevers de standaard-werken
over bouwkunst in het licht zonden, die nog tegen
woordig de glorie onzer bibliotheken zijn. En het was
ons een groote voldoening, dat ons bleek, hoe die
goede overlevering nog wordt gevolgd.
In die vroegere werken kon men de teekenkunst,
zooals die aan de Ecole des Beaux-Arts te Parijs
werd onderwezen, bewonderen. Dé heer Letrosne
heeft zich van deze teekenkunst, die uiterst correct
en fijn was, niet bediend. Hij toontzich een aan-