70
DE BOUW
WERELD.
heid bosschen en heiden, waarheen de bevolking
gemakkelijk kan gaan en waar zij de vrijheid, het
los zijn uit de dagelijksche omgeving, kan genieten,
welke zij behoeft. Het Gooi en de Noordzee zijn er
goddank nog. Maar ze liggen te ver af om, behalve
door betrekkelijk weinigen, telkens en telkens weer
te worden genoten. Dichterbij mogen zij, die de weiden
lief hebben met de hooge luchten erboven, zich in den
koninklijken aanblik kunnen verlustigen, de vrijheid,
die zoo noodig is voor het genieten van, voor de
ontspanning in de natuur, ontbreekt. Men moet op
dèn weg blijven, hekken en slooten zijn de knellende
grenzen der vrijheid.
Een uitzondering daarop is het prachtige water van
Amsterdam: Nieuwe Meer en Amstel is de typisch
Hollandsche sport, de sport van het water. Het deel
nemen daaraan wordt steeds van grooter omvang. De
weinigen, die een twintigtal jaren geleden, van d,e
natuur genoten langs de oevers, zijn tot honderden
aangegroeid. Op Zondagen met mooi weer is het water
van Amstel en Nieuwe Meer één vreugde van bollende
zeilen, van opgedreven schuim, van vroolijkheid der
roeiers.
Deze natuur, deze vrijheid is, voor de geestelijke
gezondheid van onze bevolking, voor onze jeugd,
onmisbaar. Niet aan steeds verder van de stad gelegen
water heeft deze behoefte, maar aan het water, dat
er is, op de plaats, waar het is.
Elke stad in het buitenland zou er dankbaar voor
zijn, water te bezitten als Nieuwe Meer en Amstel;
dit zou behouden worden binnen de voortgaande
stadsbebouwing. In Amerika waken de meeste der
zich snel ontwikkelende steden thans tegen het ver
loren gaan van elk plekje natuurschoon. Ze zijn er
bovendien op uit, haar parken steeds te vergrooten,
ze onderling te verbinden, bestaande wateren tot kern
van naar buiten leidende plantsoenen en parken te
maken, zoodat de bewoners in de gelegenheid zijn,
van hun woonplaats zoo spoedig mogelijk langs
beplante lanen, zonder verdere stadsbebouwing te
doorkruisen, naar buiten te komen. De natuur zoo
diep mogelijk de stad in is daar het beginsel.
Amsterdam heeft, toen het de eens mogelijke ver
binding van het Vondelpark met den Schinkel niet tot
stand bracht, een prachtige gelegenheid verzuimd. Wij
moeten daarin berusten en waarschijnlijk ook in het
tot stand komen, dicht bij de stad, van de spoorbruggen
over Amstel en Schinkel.
Maar moet nu ook nog de Nieuwe Meer worden
opgeofferd aan de verzwelgingswoede der zich uit
breidende stad
Hoe wreekt zich thans het ontbreken van een
algemeen uitbreidingsplan voor Amsterdam! Wanneer
zulk een plan bestond zou zeker het vraagstuk der
overbrugging van Amstel en Schinkel en van het
leggen van een sluis in de Nieuwe Meer zijn bezien
in verband met het behouden van natuurschoon en het
aanleggen van parken.
Elk goed plan zou angstvallig hebben gewaakt voor
behoud van die natuur. Daarom zouden aan het plan
zijn verbonden geweest maatregelen, om te voorkomen
dat, verderop buiten de stad, storende bebouwing de
oevers zou ontsieren en den vrijen uitkijk over water
en weiland, met de droomerige boomenrijen in het
verschiet, zou wegnemen. Maar ook dichter bij de stad
zou met alle kracht aan het behoud van natuurschoon
en van de gelegenheid tot ontspanning binnen de
komende bebouwing zijn vastgehoudenvoor
komen zou zijn, dat de natuur steeds moeilijker bereik
baar wordt. Bovendien zou de ontwerper van het plan
stellig de bestaande wateren dankbaar hebben aanvaard
als de aangewezen kernen voor parkaanleg. De zich
uitbreidende bebouwing voor woningen, voor industrie,
zou op een afstand van het water zijn gehouden, park
en bosch zouden langs het water zijn ontworpen tot
een flinke diepte landinwaarts, zoodat men zich
zoowel op het water als in de parken geheel buiten
zou kunnen gevoelen. Aan die parken zou zooveel
mogelijk het karakter van een bosch zijn gegeven,
teneinde bij onze stadsjeugd het gevoel voor de
natuur te doen herleven, waarvan de opvoedkundige
waarde immers meer en meer wordt erkend.
Zulke parken, typisch Hollandsch door hun ligging
aan ons mooi water, binnen de bebouwing der stad
beginnend en geleidelijk naar buiten leidend, zouden
een zegen zijn geweest voor Amsterdam.
Ware zulk een plan ontworpen, dan zou de ont
werper ervan niet hebben geduld dat èn spoorweg
èn sluis het water, dat hij als natuur wilde behouden,
zonder meer zouden hebben geschonden. Hij zou in
overleg zijn getreden (bestaat er wel voldoend overleg
te Amsterdam met hen, die met het ontwerpen van
de spoorwegen en de sluizen belast waren en hij zou
zeker een bevredigende oplossing hebben verkregen,
zoodat de sluis niet midden in de Nieuwe Meer zou
zijn gelegd.
Zouden onze stadsbestuurders niet bereid zijn nog
eens ernstig te; overwegen of inderdaad deze schending
van Amsterdarh's omgeving voortgang moet hebben
en of voor de sluis (aan welker wenschelijkheid niet
wordt getwijfeld) alsnog geen plaats zou kunnen
worden aangewezen, die voor de geheele toekomstige
uitbreiding van Amsterdam niet zulk een noodlottige
beteekenis heeft? Ik begrijp, dat er groote moeilijk
heden in den weg liggen. Met Rijnland is uit den