392 DE BOUWWERELD. trachten een inventaris te maken van alle pastoriën, die in 1917 bestonden en heeft, in overleg met de Zweedsche bisschoppen, aan de geestelijken formulieren ter invulling gezonden. Men bepaalt zich in Zweden echter niet tot het behouden der oude pastoriën. De Bond tracht ook te bevorderen, dat de nieuwe gebouwen, welke ingevolge de bovengenoemde wet worden gesticht, een behoorlijk uiterlijk krijgen. In 1919 gaf hij een brochure uit „Vara prastgardar", die ontwerpen bevat, door ver schillende architecten voor nieuwe pastoriën gemaakt. Een commissie van advies is ingesteld, waartoe ver scheidene bekende Zweedsche architecten behooren. In Skane (Schonen, het zuidelijkste deel van Zweden) heeft „Skanska föreningen för byggnadskultur" (de vereeniging voor bouwkultuur in Schonen) de zaak ter hand genomen. Ook zij gaf ontwerpen voor nieuwe pastoriën uit en richtte te Malmö een adviesbureau op, dat nuttig werk verricht. Bij het artikel zijn ont werpen van de architecten Asplund en Akerland afgebeeld. In dit nummer komen verder voor: afbeeldingen van de pastorie te Burlöv, die afgebroken zou worden, doch die gered is en als „heemschutmuseum" zal worden ingericht; van de middeneeuwsche kerk te Ignaberga, wier gewelven twintig jaar geleden instortten en waaraan sedert niets gedaan werd, zoodat zij tot een „ödekyrka" geworden is; en van de GrooteMarkt te Östersund, waar een mooi uitzicht werd behouden. Het nummer bevat eindelijk nog artikelen over heemschut in Blekinge, over de kleeding der Zweedsche boeren en over oude kerkelijke kunst. De twee volgende nummers zijn grootendeels gewijd aan Denemarken. Eerst wordt een overzicht gegeven van wat op het gebied van heemschut, in den ruimsten zin genomen, door de Qenen is verricht. Daarna volgt een artikel over het Deensche Volksmuseum en soort gelijke verzamelingen. Het Deensche Volksmuseum is ontstaan als een gevolg van een tentoonstelling, in 1879 te Kopenhagen gehouden, waar Bernhard Olsen een afdeeling „hoerenkunst" had ingericht. Hij was op dit denk beeld gekomen door het zien van wat Artur Hazelius in 1878 in de Zweedsche afdeeling der Wereldtentoon stelling te Parijs had bijeengebracht. Uit dit laatste is het Nordiska Museum te Stockholm voortgekomen. Sedert ging Olsen voort met verzamelen en in 1885 kon hij het Deensche Volksmuseum in een gehuurd huis aan de Westerbrogade te Kopenhagen openen. Het bevatte een reeks van kamers, meest 18de eeuwsche, uit verschillende streken van Denemarken, verder meubelen, geweven stoffen, borduurwerk, aardewerk, porselein en voortbrengselen van huisvlijt. De ver zameling werd telkens uitgebreid en allerlei plannen werden gemaakt voor een behoorlijk gebouw. Geen dezer plannen is echter uitgevoerd kunnen worden. Olsen kocht in 1899 een terrein ten noorden van Sorgenfri-park te Lyngby;-daar werd een openlucht museum ingericht, dat in 1901 is geopend. Met ziet er boerenwoningen uit streken, die vroeger tot Dene marken behoorden, zooals Sleeswijk en het zuiden van Zweden. In 1907 werd een nieuw gebouw van hout opgericht, om allerlei, waarvoor in het Volks museum te Kopenhagen geen plaats was, te kunnen bergen. In 1920 heeft de Deensche regeering zoowel het Volksmuseum als het Openluchtmuseum overgenomen. Zoodra de tijdsomstandigheden gunstiger worden zal nu door het rijk een waardig gebouw worden gesticht. Nabij het Openluchtmuseum bevindt zich het Land bouwmuseum, dat in 1888 geopend werd en dat sedert 1915 in een nieuw gebouw is gehuisvest. Het bevat een fraaie verzameling van alles, wat sedert de oudste tijden door de boeren werd gebruikt. Tegenwoordig zijn het Openluchtmuseum en het Landbouwmuseum op dezelfde uren en tegen één toegangsbewijs te be zichtigen. Ieder museum heeft efchter zijn eigen bestuur. Te Aarhus, de tweede stad van Denemarken, heeft Peter Holms een soortgelijk museum gesticht, dat in 1914 geopend is. Hiervoor is de zoogenaamde Burge- meesterstuin gebruikt, waarin een huis van vakwerk uit 1597 werd opgesteld. In dit huis vindt men kamers, betimmeringen, meubelen en huisraad uit verschillende tijdperken tusschen 1600 en 1850. Een tweede gebouw bevat werkplaatsen van allerlei ambachtslieden; ook is op het terrein een oude watermolen geplaatst. Een eigenaardigheid van het museum is, dat het alleen het leven der stedelingen laat zien. Kleinere musea vindt men te Maribo op Lolland, te Odense, waar het in een vakwerkhuis van 1547 gehuisvest is, te Viborg, te Ribe, te Vendsyssel, te Koldinghus, te Nyborg en te Magleby op het eiland Amager, waar in de zestiende eeuw een Nederlandsche kolonie zich vestigde. Nu het Deensche deel van Sleeswijk, dat in 1864 door de Pruisen werd veroverd, weder met het moeder land vereenigd is, zijn ook daar musea opgericht, zooals te Haderslev, te Sönderborg, te Tonder en te Aabenraa. Een volgend opstel handelt over het bewaren der monumenten van geschiedenis en kunst in Denemarken. Reeds in 1861 was daar een wet tot stand gekomen, die ten doel had, de oude kerken te beschermen. Deze wet bepaalt, dat jaarlijks iedere kerk moet worden bezocht door een daarvoor aangewezen geestelijke en twee deskundigen. Zij moeten er voor zorgen, „dat de kerk, zoo van binnen als van buiten, onderhouden

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Bouwwereld 1918-1923 | 1922 | | pagina 4