DE BOUWWERELD.
391
voetpaden van Suys bewijzen nog altijd goede diensten.
Indien men zou meenen, dat er gevaar dreigt, omdat
het verkeer van de Gasthuisvest naar de Raamvest
de brug kruist, dan zou door het plaatsen van een
„verkeersagent" dit gevaar kunnen worden opgeheven.
Wij meenen, dat zulk een agent daar indertijd zelfs
is werkzaam geweest, doch dat hij zoo weinig te doen
vond, dat men hem een nuttiger taak gaf.
Dat de Burgemeester van Haarlem, die het hoofd
der politie is, de huisjes wil behouden, toont wel,
dat er van gevaar geen sprake kan zijn.
Als Haarlem aan „een ondergrondsch urinoir en
een closet" behoefte heeft, dan is daarvoor zeker een
plek te vinden, waar aan deze, ongetwijfeld nuttige,
inrichtingen geen monument behoeft te worden op
geofferd.
HEEMSCHUT IN ZWEDEN EN DENEMARKEN
p het Heemschutcongres te Stuftgart maakten
wij kennis met den heer Fritjof Hazelius,
die „Samfundet för HembygdsvSrd", den
Zweedschen „Bond Heemschut", vertegen
woordigde. Hij toonde veel belangstelling voor wat in
Nederland tot het behouden der schoonheid gedaan
wordt en verzocht, eenige uitgaven van den Bond te
mogen ontvangen, die hem gezonden werden. Wij
ontvingen thans vier nummers van het „Tidskrift för
Hembygdsvèrd' dat door den Zweedschen Bond wordt
uitgegeven.
Uit de statuten blijkt, dat de Zweedsche en de
Nederlandsche organisaties groote overeenkomst ver-
toonen. Terwijl de Bond onder bescherming van
H. M. de Koningin staat is de Kroonprins van Zweden
„hedersordförande" (eerevoorzitter) van „Samfundet".
Volgens 2 der „stadgar" (statuten) is het doel van
den bond„te bevorderen, dat alles, wat nieuw gebouwd,
aangelegd of veranderd wordt, in overeenstemming
blijft met de naaste omgeving en dat gedenkteekenen,
zoo door de natuur als door de beschaving tot stand
gekomen, voor zoover zij waarde hebben, in stand
blijven, zoowel tot vermeerdering van kennis als van
liefde voor het landseigene".
De Zweedsche bond heeft, evenals Heemschut,
lichamen als gewone leden. Onder deze leden komen
voor vereenigingen van allerlei aard, stadsbesturen en
ook de Zweedsche Toeristenbond, die zelf 100.000
leden telt.
Dan -zijn er nog „stödjande medlemmar", onze
donateurs, die per jaar 100 kronen, of 1000 kronen
in eens, betalen, en „valda medlemmar", onze eere
leden, die niets betalen. De contributie der gewone
leden is op eigenaardige wijze geregeld. Iedere ver-
eeniging of lichaam betaalt 50 kronen per jaar en
kan daarvoor één afgevaaidigde naar de vergaderingen
zenden. Voor iedere 100 kronen meer komt er een
afgevaardigde bij tot een maximum van 10. De
Toeristenbond heeft de meeste afgevaardigden, namelijk
vijf en betaalt dus 450 kronen per jaar. Iedere
afgevaardigde, op een vergadering aanwezig, brengt
één stem uit.
Het bestuur van den Bond bestaat uit 10 leden,
waarvan er een voorzitter en een ondervoorzitter is.
Ieder jaar treden 5 leden af, doch zijn dadelijk her
kiesbaar. De secretaris en de penningmeester zijn
bezoldigde ambtenaren, die telkens voor 4 jaar worden
benoemd. Een eigenaardige bepaling kqmt in artikel 8
der statuten voor, waar sprake is van .2 „revisoren"
en een plaatsvervangend „revisor", die ieder jaar
gekozen worden. Deze heeren zijn belast met het
nazien der rekening en verantwoording.
De statuten kunnen door iedere algemeene vergadering
gewijzigd worden, als 2/3 der uitgebrachte stemmen dit
goedkeuren. Een voorstel tot wijziging moet echter
door minstens 10 leden bij het bestuur worden
ingediend om in behandeling te kunnen komen.
In het eerste nummer van het tijdschrift vinden wij
een opstel over oude en nieuwe „prastgardar", Een
„prastgard" is de woning van een Luthersch geestelijke
en men zou het woord dus door „pastorie" willen
vertalen. Maar de Zweden verstaan er toch iets anders
onder, namelijk een hoeve met landerijen. De opbrengst
van die landerijen was weleer de bezoldiging van den
geestelijke.
In 1910 is echter een wet aangenomen, die bepaalt'
dat de geestelijken slechts hun woning met den tuin
daaromheen behouden, doch dat de landerijen aan de
gemeenschap komen, die ze laat bebouwen en de
opbrengst geniet. De geestelijke krijgt een vast salaris.
Sedert zijn alle „prastgardar" in tweeën gescheiden,
de eigenlijke pastorie met de boomgaard en de pachters
woning met de landerijen. Soms is de geestelijke in
de pastorie gebleven en heeft hij een pachterswoning
laten bouwen, doch het komt ook voor, dat hij zijn
huis aan den pachter heeft afgestaan, om in een nieuw
gebouwde pastorie zijn intrek te nemen.
Bij het artikel zijn oude pastoriën uit Gastrikland,
Uppland, Vastmanland, Vastergötland, Gotland, Skane,
Halsingland, Angermanland en Södermanland afgebeeld.
Ook worden werken vermeld over het onderwerp, die
in naburige landen verschenen, zooals in Finland
„Suomen Pappilat", door Gunnar Soulahti en in
Noorwegen: „Tapte prestegaarde", door Anders Bugges.
Het Nordiska Museum te Stockholm is bezig om te